VB 25019 - Voorhuwelijks huwelijkscontract scheiding van goederen met optioneel verblijvings- en toekenningsbeding
- Nummer
25019
- Datum beslissing
31 maart 2025
- Publicatiedatum
15 april 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.1.0.1. VCF
- art. 2.7.1.0.1. VCF
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvragers wensen op korte termijn in het huwelijk te treden, onder het stelsel van scheiding van goederen met een beding van toebedeling van de onverdeelde goederen en een beding van toekenning van de eigen goederen, zoals hierna vermeld en zoals eveneens opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst dat in bijlage aan deze aanvraag wordt vermeld.
De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 17 en 18 zoals bepaald in de huwelijksovereenkomst niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en dat de huwelijksovereenkomst geen enkele van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door Meester […], te […], namens:
- de heer X, geboren te […] op xx.xx.1982, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna genoemd “de heer X”) en
- mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1984, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna genoemd “mevrouw Y”),
samen wonende te […].
Feitelijke achtergrond voor de voorgenomen verrichting
3. De heer X en mevrouw Y, aanvragers van een voorafgaande beslissing in deze, vormen sinds meerdere jaren een feitelijk samenwonend koppel en wonen sedert meer dan vijf jaar in het Vlaams Gewest.
4. Uit hun relatie zijn drie kinderen geboren, die op heden nog minderjarig zijn. Er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.
5. Vermogensrechtelijk ziet de situatie van partijen eruit als volgt[1]:
De heer X en mevrouw Y zijn samen (in onverdeeldheid) eigenaars van tegoeden op diverse bank-, spaar- en effectenrekeningen.
De heer X is – onder meer – eigenaar van:
- diverse onroerende goederen;
- aandelen van diverse Belgische vennootschappen;
- vorderingen op derden;
- tegoeden op diverse bank-, spaar- en effectenrekeningen.
Mevrouw Y is – onder meer – eigenaar van:
- tegoeden op diverse bank-, spaar- en effectenrekeningen;
- aandelen van een Belgische vennootschap;
- een onroerend goed;
- een onroerend goed (blote eigendom).
Beide aanstaande echtgenoten zijn professioneel actief en zullen dat, gelet op hun leeftijd, waarschijnlijk nog geruime tijd zijn en zullen in de toekomst dus wellicht nog bijkomend eigen en/of onverdeelde goederen verwerven.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting
6. De heer en mevrouw X-Y wensen weldra in het huwelijk te treden om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar, in het bijzonder in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden.
7. De heer en mevrouw X-Y wensen te opteren voor een basisstelsel van scheiding van goederen, omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.
8. De heer en mevrouw X-Y wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot.
Zij wensen in een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom.
Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn ze daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen, die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen reservebestendig toe te wijzen aan de langstlevende echtgenoot dan via een testamentaire beschikking (of via schenkingen onder de levenden).
9. De aanstaande echtgenoten wensen daarom hun onverdeelde goederen respectievelijk niet-onverdeelde (eigen) goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, toe te bedelen respectievelijk toe te kennen aan de langstlevende echtgenoot, voor zover en in de mate dat hij/zij dit wenst. Met deze niet-eenzijdig herroepbare regeling wensen zij ervoor te zorgen dat de langstlevende van hen verzorgd achterblijft.
III. Motivering van de aanvraag
10. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de hiervoor vermelde artikelen 17-18 [2] van het huwelijkscontract bevestiging te krijgen dat:
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van een onverdeeld onroerend goed tot de heffing van verdeelrecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toebedelingsbeding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toekenning van een eigen onroerend goed tot de heffing van verkooprecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toekenningsbeding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF);
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling of toekenning van roerende goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting;
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen niet leidt tot de heffing van erfbelasting en dit om de hierna vermelde redenen.
A. Voorgenomen verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, desgevallend wel onder de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF
1. Geen toepassing van artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2, eerste lid, VCF
11. De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF vormen de algemene regel inzake de erfbelasting, nl. erfbelasting wordt geheven op goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, ongeacht de aard van de devolutie.
12. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst zal verkrijgen, wordt echter niet uit nalatenschap verkregen, doch louter huwelijksvermogensrechtelijk, als een huwelijksvoordeel.
13. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dit huwelijksvoordeel wordt huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, op basis van het huwelijksstelsel.
14. Gelet op het feit dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat, kan het geen erfrechtelijke verkrijging zijn.
15. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking. Deze kwalificatie is objectief, dit wil zeggen dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen, animus donandi, kan die kwalificatie niet wijzigen. Het bewijs dat er sprake zou zijn van een animus donandi mag zelfs niet geleverd worden.
16. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is, en dit overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 in fine Burgerlijk wetboek.
17. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Het fiscaal recht moet dus uitgaan van de kwalificatie als niet-schenking, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zouden afwijken, wat in casu niet het geval is.
18. De toebedeling van de onverdeelde goederen noch de toekenning van eigen goederen op grond van op grond van de artikelen 17-18 zoals voorzien in het huwelijkscontract kan bijgevolg worden belast op grond van de artikelen 2.7.1.0.1 en/of 2.7.1.0.2, eerste lid VCF.
2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3°, VCF
19. Gezien voormelde artikelen 17-18 uit het huwelijkscontract gekwalificeerd worden als volkomen huwelijksvoordeel, kan artikel 2.7.1.0.3, eerste lid 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat aan de langstlevende echtgenoot zou toekomen.
20. Ook al heeft het beding pas uitwerking bij het overlijden van de echtgenoten, van een schenking kan geen sprake zijn, gelet op de kwalificatie als huwelijksvoordeel.
21. Ook hier dient de burgerrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.
22. De toebedeling van de onverdeelde goederen noch de toekenning van eigen goederen op grond van op grond van de artikelen 17-18 kan worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
23. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap en dient restrictief te worden gelezen.
24. Tussen de aanvragers bestaat geen gemeenschap. Ze zullen huwen onder het basisstelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt een beding van toebedeling van de onverdeelde goederen en een beding van toekenning van niet-onverdeelde (eigen) goederen toegevoegd voor het geval van overlijden. Deze bedingen hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen.
25. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst.
4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
26. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1) een kosteloze beschikking;
2) gedurende de drie jaar [3] voorafgaand aan het overlijden;
3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
27. De toebedeling van de onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen op grond van de voorgenomen bedingen in de artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst verstrekken evenwel geen kosteloze beschikkingen, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017).
28. De toebedeling van de onverdeelde goederen en/of de toekenning van eigen goederen wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerste van de echtgenoten.
Zelfs wanneer het voordeel gedeeltelijk zou worden beschouwd als een schenking, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.
29. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de toebedeling van de onverdeelde goederen, noch op de toekenning van eigen goederen op grond de artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst.
5. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
30. Gelet op de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen op basis van het voorgenomen toebedelingsbeding (onverdeelde goederen) en het voorgenomen toekenningsbeding (eigen goederen), artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Dat artikel belast met schenkbelasting een schenking onder de levenden.
Van een schenking is in casu echter geen sprake. Er is louter sprake van huwelijksvoordelen. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.
6. (Desgevallend) toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF
31. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (om welke reden ook), er een onroerend goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, leidt het voorgenomen toebedelingsbeding tot de heffing van verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in een onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF).
Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (om welke reden ook), een echtgenoot een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).
B. Geen fiscaal misbruik
32. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 141/2013, 30 oktober 2013) stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
33. Deze aanvraag frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.
Geen frustratie van fictiebepalingen
34. De artikelen 17-18 van de huwelijksovereenkomst schenden de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.
35. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF, noch artikel 2.7.1.0.5 VCF.
36. De aanvragers wensen te huwen onder een stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan de professionele autonomie van elk van hen, alsook aan de grotere bescherming voor professionele schuldeisers van de andere echtgenoot.
Ingevolge de wet van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden. Het huwelijksvermogensrecht laat immers toe om aanwinsten integraal reservebestendig over te dragen aan de langstlevende echtgenoot en niet-aanwinsten voor de helft reservebestendig over te dragen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen.
Geen frustratie van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF
37. Aangezien de voorgenomen verrichting geen schenking tot stand brengt, kan er geen sprake zijn van het ontwijken van schenkbelasting o.g.v. de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF.
De voorgenomen verrichting frustreert de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF dus niet.
Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF
38. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.1 en/of 2.7.1.0.2, eerste lid VCF. De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling.
39. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden zijn, maar die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals (en voor zover) het huwelijksvermogensrecht hen dat toelaat.
Bovendien zijn de voorgenomen bedingen van toebedeling en toekenning, in tegenstelling tot andere beschermingsmechanismes, niet eenzijdig herroepbaar.
C. Niet-fiscale motieven van de aanstaande echtgenoten
40. Voor zover de objectieve toepassingsvoorwaarden van de algemene antimisbruikbepaling zouden zijn vervuld (quod non), wordt erop gewezen dat de aanstaande echtgenoten X-Y hebben beslist om te huwen om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming indien hun relatie wordt beëindigd door het overlijden van de eerste van hen.
De keuze voor het huwelijk is ingegeven door de grotere vermogensrechtelijke bescherming die de huwelijkse relatie hen biedt.
41. De aanstaande echtgenoten X-Y wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen, aangezien dit hen gedurende het huwelijk de nodige autonomie biedt inzake het beheer van hun goederen alsook de nodige bescherming inzake verhaal van schuldeisers.
Ingevolge deze scheiding van goederen is er geen vermogensdeling in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan overlijden. Dat vinden de aanstaande echtgenoten belangrijk.
42. Tegelijkertijd biedt het huwelijksvermogensrecht mogelijkheden om – voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden – te voorzien in verregaande vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot, die bovendien in belangrijke mate reservebestendig is ten opzichte van de kinderen van de aanstaande echtgenoten.
Ingevolge de Wet van 22 juli 2018 is het inderdaad mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, civielrechtelijke voordelen bieden die andere technieken, zoals een testament, niet bieden.
43. De aanvragers wensen echter niet dat dat deze bescherming tot een zakenrechtelijke of verbintenisrechtelijke vermogensdeling tijdens het huwelijk leidt.
44. Wat zij wel willen, is dat de langstlevende van hen vanaf de huwelijkssluiting beschermd is en dat de regeling die daarvoor wordt uitgewerkt wederzijds geldt en niet eenzijdig herroepbaar is. Huwelijksvoordelen zijn niet eenzijdig herroepbaar.
45. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers artikelen 17-18 in het huwelijkscontract niet wensen in te voegen op grond van fiscale motieven.
Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.
IV. Conclusie en verzoek tot beslissing
46. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 17 en 18 zoals voorzien in het aan deze aanvraag toegevoegde ontwerp van huwelijksovereenkomst niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.1, 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, dat geen enkele van deze bepalingen worden gefrustreerd, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is en dat – bijgevolg – bij het overlijden van de eerste van de echtgenoten geen schenk- of erfbelasting zal verschuldigd zijn.
De aanvragers bevestigen te weten dat – aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op onroerende goederen – er bij het overlijden wel hetzij een verdeelrecht, hetzij een verkooprecht verschuldigd zal zijn op de toebedeling/toekenning van deze onroerende goederen.
- De aanvragers verzoeken te beslissen dat de geldigheidsduur van de voorafgaande beslissing zich zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de aanvragers.
V. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
47. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
48. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
49. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.1 dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.
- Artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
- Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
- Artikel 2.9.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
- Artikel 2.10.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
50. De heer X en mevrouw Y wensen een huwelijksovereenkomst aan te gaan, waarbij zij het stelsel van zuivere scheiding van goederen zullen aannemen met toevoeging van een beding van toebedeling van de onverdeelde goederen en een beding van toekenning van de niet-onverdeelde eigen goederen goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden. Hiertoe zullen de hierboven aangehaalde artikelen 17 en 18 worden opgenomen in de huwelijksovereenkomst.
De aanvragers bezitten op vandaag verschillende roerende goederen (tegoeden op diverse bank-, spaar- en effectenrekeningen) in onverdeeldheid. Mogelijks zullen de toekomstige echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.
Daarnaast heeft elke toekomstige echtgenoot ook niet-onverdeelde eigen roerende en onroerende goederen. Mogelijks zal één of elke toekomstige echtgenoot ook in de toekomst andere eigen roerende of onroerende goederen verwerven.
Ingevolge het voorgenomen verblijvingsbeding en toekenningsbeding zullen, bij overlijden van één van hen, de goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en de niet-onverdeelde eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot, onmiddellijk en in volle eigendom toekomen aan de langstlevende echtgenoot.
Zowel het beding van toebedeling als het beding van toekenning zullen evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF
51. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
52. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
53. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid, VCF?
54. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.1 VCF wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.
Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2, eerste lid, VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid, VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF?
56. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
57. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
58. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De toebedeling van de onverdeelde goederen en de toekenning van de niet-onverdeelde eigen goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
59. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
60. Kosteloze beschikkingen, die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
61. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?
62. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden. Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
63. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.
1.6. Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?
64. De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.
65. Samengevat betekent dit concreet het volgende:
- op de toebedeling/toekenning van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
- op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling/toekenning aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
66. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
67. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
68. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
69. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
70. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers, de heer X en mevrouw Y, wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. Zij vormen sinds meerdere jaren een feitelijk samenwonend koppel en wonen sedert meer dan vijf jaar in het Vlaams Gewest. Uit hun relatie zijn drie kinderen geboren, die op heden nog minderjarig zijn. Er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.
De heer en mevrouw X-Y wensen te opteren voor een basisstelsel van scheiding van goederen, omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.
De heer en mevrouw X-Y wensen wel te voorzien in een bescherming voor de langstlevende echtgenoot, waardoor de langstlevende van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom. Ze wensen hierbij een regeling die zoveel mogelijk reservebestending is gelet op de reservebescherming van de kinderen.
Ze wensen daarom hun onverdeelde goederen respectievelijk niet-onverdeelde eigen goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, toe te bedelen respectievelijk toe te kennen aan de langstlevende echtgenoot, voor zover en in de mate dat hij/zij dit wenst. Met deze niet-eenzijdig herroepbare regeling wensen zij ervoor te zorgen dat de langstlevende van hen verzorgd achterblijft.
71. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
72. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een meer gedetailleerde omschrijving is opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst, dat als bijlage bij de aanvraag is gevoegd.
[2] Het toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, als bijlage gevoegd bij de aanvraag, luidt als volgt:
“Artikel 17. Toebedeling van de onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden
1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.
De echtgenoten bezitten op heden onder meer de volgende roerende goederen in onverdeeldheid (dit betreft een niet-limitatieve opsomming):
- tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […];
- tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […];
- tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […], gekoppeld aan het klantennummer […]
Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief)
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);
- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.59 BW;
2. De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot (zakenrechtelijke verkrijging) onverminderd wat in de volgende alinea wordt gesteld.
3. De hierboven vermelde toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.
De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand.Bij gebrek aan keuze overeenkomstig het in deze alinea bepaalde, zal de toebedeling van de goederen in onverdeeldheid volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.
Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling voor de onverdeelde goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.
4. Deze toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 lid 4 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.
Deze toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.
5. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht, de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.
In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:
- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;
- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst,
het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.”
6. Deze optie tot toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5, worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels. De berusting dient te gebeuren uiterlijk binnen de honderdtwintig (120) kalenderdagen na het overlijden van een echtgenoot door middel van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke schriftelijke verklaring, in notariele of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij, een notaris. lndien de berusting door middel van een onderhandse akte en/of een onderhandse volmacht wordt gedaan, dient de handtekening van de rechtsopvolger die de keuze doet of de volmacht verleent, door een notaris te worden echt verklaard.”
Het toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt:
“Artikel 18. Toekenning van de niet-onverdeelde eigen goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden
1. Eveneens in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toekenning van goederen die niet in onverdeeldheid zijn tussen de echtgenoten (hierna ook genoemd: ”niet-onverdeelde goederen” of “eigen goederen”)
De heer X bezit op heden onder meer de hiernavolgende goederen (het betreft een niet-limitatieve opsomming):
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […]
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekening ([…]) met nummers […], gekoppeld aan het klantennummer […];
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […];
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […];
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekening ([…]) met nummer […];
tegoeden (gelden en/of effecten) in beheer ([…]) op de bankrekening […] ([…]) gekoppeld aan het klantennummer […];
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […];
tegoeden (gelden en/of effecten) gekoppeld aan het klantennummer […] ([…]);
vordering op de besloten vennootschap […] ten belope van 108.000 euro;
vordering op de heer […] ten belope van 1.842.500 euro;
32.000 aandelen categorie C van de besloten vennootschap […] (ondernemingsnummer: […]);
99 aandelen van de commanditaire vennootschap […] (ondernemingsnummer […]);
100 aandelen van de besloten vennootschap […] (ondernemingsnummer […]);
143 aandelen van de besloten vennootschap […] (ondernemingsnummer […]);
2.093.750 aandelen van de besloten vennootschap […] (ondernemingsnummer […]);
appartement te […] (1/1 volle eigendom);
woning te […] (1/1 volle eigendom);
woning te […] (1/1 volle eigendom);
duingrond te […] (1/50 volle eigendom).
Mevrouw Y bezit op heden onder meer volgende roerende goederen (het betreft een niet-limitatieve opsomming):
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekening ([…]) met nummers […], gekoppeld aan het klantennummer […];
- tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met […] ;
tegoeden (gelden en/of effecten) op de bankrekeningen ([…]) met nummers […];
1 aandeel van de commanditaire vennootschap […] (ondernemingsnummer: […])
garage te […] (1/1 volle eigendom)
appartement te […] (1/2 blote eigendom)
Deze regels van toekenning zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);
- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.59 BW;
2. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot (zakenrechtelijke verkrijging) onverminderd wat in de volgende alinea wordt gesteld.
3. De hierboven vermelde toekenning van de eigen goederen zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest. De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toekenning en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand. Bij gebrek aan keuze overeenkomstig het in deze alinea bepaalde, zal de toekenning gelden voor alle eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.
Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toekenning van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvan de toekenning wordt gevraagd.
4. Deze toekenning van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 lid 4 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.
Deze toekenning van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toekenning, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.
5. De keuze om de optie tot toekenning uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht, de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.
In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:
- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;
- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst,
het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.
6. Deze optie tot toekenning van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5, worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels. De berusting dient te gebeuren uiterlijk binnen de honderdtwintig (120) kalenderdagen na het overlijden van een echtgenoot door middel van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke schriftelijke verklaring, in notariele of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij, een notaris. lndien de berusting door middel van een onderhandse akte en/of een onderhandse volmacht wordt gedaan, dient de handtekening van de rechtsopvolger die de keuze doet of de volmacht verleent, door een notaris te worden echt verklaard.”
[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: De vermelde termijn van drie jaar is uitgebreid naar vijf jaar voor (niet-geregistreerde) schenkingen die plaatsvinden vanaf 1 januari 2025.