VB 25003 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - billijkheidsbeding/ correctiebeding, optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding - fiscaal misbruik
- Nummer
25003
- Datum beslissing
31 maart 2025
- Publicatiedatum
12 mei 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.7.3.4.1. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.7.0.2. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en gelet op de toelichting in deze aanvraag, wensen de aanstaande echtgenoten van uw dienst een bevestiging te krijgen dat:
1.1. de opname in de huwelijksovereenkomst van het forfaitair billijkheidsbeding bij echtscheiding en de uitkering op grond daarvan, zoals vervat in de artikelen 23 tot en met 29 (algemene principes) en artikel 30 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.7.0.2 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
1.2. de opname in de huwelijksovereenkomst van het forfaitair billijkheidsbeding bij overlijden van de heer X na echtelijke onenigheid, en de uitkering op grond daarvan, zoals vervat in de artikelen 23 tot en met 29 (algemene principes), 30 en 31 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
1.3. de opname in de huwelijksovereenkomst van het optioneel verblijvingsbeding zonder het bestaan van echtelijke onenigheid, en de uitwerking op grond daarvan, zoals vervat in de artikelen 31 tot en met 32 (algemene principes) en artikelen 33 tot en met 37 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
1.4. de opname in de huwelijksovereenkomst van het optioneel toekenningsbeding bij overlijden van de heer X zonder het bestaan van echtelijke onenigheid, en de uitwerking op grond daarvan, zoals vervat in de artikelen 31 tot en met 32 (algemene principes) en de artikelen 38 tot en met 43 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 en 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
1.5. de opname van deze bedingen in de huwelijksovereenkomst en de uitwerking ervan evenmin fiscaal misbruik vormen, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
2. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, tenzij indien het geval dat voorwerp is van de aanvraag, een langere termijn rechtvaardigt.
Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar meestal voldoende. In dit geval betreft de aanvraag evenwel de kwalificatie als niet-schenking van een uitkering die pas bij een eventuele echtscheiding van dit echtpaar uitwerking zal krijgen. De beperking van de ruling voor een termijn van vijf jaar zou dus niet verantwoord zijn.
Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen, is deze termijn van vijf jaar zeker ook onvoldoende. De aanvraag betreft in dit geval immers zowel de uitwerking van het forfaitair billijkheidsbeding in geval van overlijden van de heer X na echtelijke onenigheid, als de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding in geval van overlijden van één van de echtgenoten zonder dat er sprake is van echtelijke onenigheid en de uitwerking van een optioneel toekenningsbeding in geval van het overlijden van de heer X zonder dat er sprake is van echtelijke onenigheid. De beperking voor een termijn van vijf jaar zou dus al evenmin verantwoord zijn. Er is geen reden om te verwachten dat het overlijden zich binnen die termijn zal voordoen.
We verzoeken dan ook met betrekking tot de aangevraagde voorafgaande beslissing, en wel met betrekking tot elk van de in deze aanvraag vernoemde voorgenomen verrichtingen, om een verlengde duurtijd ervan, meer bepaald voor de periode totdat beide echtgenoten overlijden zijn.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
3. De aanvraag wordt ingediend door […] te […], namens de heer X geboren te […] op xx.xx.1957, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], wonende te […] (hierna genoemd ‘de heer X’).
4. De heer X is voornemens om mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1981, van Italiaanse nationaliteit, in het huwelijk te treden (hierna genoemd ‘mevrouw Y’).
De heer X en mevrouw Y worden beiden hierna afzonderlijk ‘de aanstaande echtgenoot’ dan wel ‘de aanstaande echtgenote’ genoemd, en samen ook ‘de (aanstaande) echtgenoten’.
5. De heer X heeft de Belgische nationaliteit en heeft zijn (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen. Mevrouw Y heeft de Italiaanse nationaliteit en heeft haar (fiscale) woonplaats in […]. Na het voltrekken van het huwelijk zullen de echtgenoten in Vlaanderen samenwonen.
6. De heer X heeft twee kinderen uit een vorig huwelijk. De andere betrokken partij is mevrouw Y. Mevrouw Y heeft geen kinderen. De aanstaande echtgenoten hebben geen gemeenschappelijke kinderen.
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
7. De aanstaande echtgenoten zijn voornemens om te huwen in xx.2025. Zij hebben gekozen om hun huwelijksstelsel voorafgaandelijk aan hun huwelijk vast te leggen in een huwelijksovereenkomst naar Belgisch recht, waarbij ze principieel kiezen voor een zuivere scheiding van goederen, met toevoeging van bepaalde huwelijksvermogensrechtelijke voordelen voor het geval van ontbinding van hun huwelijk zowel door echtscheiding als door overlijden (zie het ontwerp van deze huwelijksovereenkomst).[1] Dit om een eerlijke, billijke en evenwichtige regeling bij ontbinding van het huwelijk uit te werken.
8. De regeling is vervat in:
- een forfaitair billijkheidsbeding ten voordele van mevrouw Y voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door echtscheiding;
- een forfaitair billijkheidsbeding ten voordele van mevrouw Y, voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door het overlijden na echtelijke onenigheid;
- een optioneel verblijvingsbeding m.b.t. alle onverdeelde goederen ten voordele van de langstlevende van de echtgenoten, voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden zonder echtelijke onenigheid; en
- een optioneel toekenningsbeding ten voordele van mevrouw Y, m.b.t. specifiek aangewezen eigen goederen van de heer X voor het geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van de heer X zonder echtelijke onenigheid.
De nadere modaliteiten en de keuzemogelijkheden van deze regeling zijn nader uitgewerkt in het bijgevoegde ontwerp van huwelijksovereenkomst.
9. De heer X en mevrouw Y kiezen als basisstelsel voor een zuivere scheiding van hun vermogens, dus voor een scheiding van goederen naar Belgisch recht.
10. Binnen het basisstelsel van scheiding van goederen willen de aanstaande echtgenoten evenwel voorzien in een eerlijke, evenwichtige en billijke huwelijksvermogensrechtelijke regeling voor het geval van ontbinding van het huwelijk, zoals nader in hun huwelijksovereenkomst uitgewerkt.
11. De aanvraag van de aanstaande echtgenoten betreft vier bedingen die uitwerking kunnen hebben als volgt:
11.1. Het forfaitair billijkheidsbeding bij echtscheiding, hierna ook aangeduid als ‘het forfaitair billijkheidsbeding bij echtscheiding’.
Voor het geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding bestaat de gewenste huwelijksvermogensrechtelijke regeling in de uitkering van een forfaitair billijkheidsbedrag (via ‘het forfaitair billijkheidsbeding bij echtscheiding’).
Het forfaitair billijkheidsbedrag bij echtscheiding is een bedrag dat de heer X bij echtscheiding aan mevrouw Y verschuldigd is. Dit billijkheidsbedrag moet mevrouw Y voldoende financiële zekerheid bieden, rekening houdend met de duur van het huwelijk en met de impact van de echtscheiding.
11.2. Het forfaitair billijkheidsbeding bij echtscheiding zal ook toepasselijk van een overlijden van één van hen terwijl de echtgenoten zich in een situatie van echtelijke onenigheid bevinden, zoals nader in de huwelijksovereenkomst omschreven.
Dit beding wordt hierna ook aangeduid als ‘het forfaitair billijkheidsbeding bij overlijden na echtelijke onenigheid’.
De echtgenoten willen immers deze situatie bij overlijden van één van hen gelijkstellen met de situatie waarin het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden.
11.3. Het verblijvingsbeding voor het geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden, terwijl van echtelijke onenigheid geen sprake is, hierna ook aangeduid als ‘het optioneel verblijvingsbeding’.
Het verblijvingsbeding heeft betrekking op alle goederen die op het tijdstip van één van de echtgenoten tussen hen in onverdeeldheid zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De partijen willen dat deze onverdeelde goederen louter op basis van een overlijden van één van hen aan de langstlevende kunnen verblijven, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende.
Het verblijvingsbeding is optioneel, zodat het slechts uitwerking heeft voor de onverdeelde goederen die de langstlevende kiest om aan hem/haar in volle eigendom exclusief te verblijven. Zo kan de langstlevende eenzijdig beoordelen hoe groot het voordeel is dat hij/zij daadwerkelijk in volle en exclusieve eigendom wenst te verkrijgen. Indien de langstlevende geen (tijdige) keuze maakt zal het verblijvingsbeding integraal en in volle eigendom op elk onverdeeld goed worden toegepast, zodat geen onverdeeldheid met de nalatenschap van de overleden echtgenoot wordt gecreëerd.
Onder de verkorte aanduiding van ‘het optioneel verblijvingsbeding’ moeten hierna telkens worden begrepen, zowel het beding dat voorziet in een integrale verblijving van elk van de onverdeelde goederen, als het beding dat voorziet in de alternatieve keuzemogelijkheid voor een verblijving voor slechts één of meerdere onverdeelde goederen.
11.4. Het toekenningsbeding voor het geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van de heer X, terwijl er van echtelijke onenigheid geen sprake is, hierna ook aangeduid als ‘het optioneel toekenningsbeding’.
Het toekenningsbeding slaat op concrete goederen van de echtgenoot, waarvan beide echtgenoten willen dat ze bij overlijden van de heer X onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van mevrouw Y, in volle en exclusieve eigendom ter hare beschikking worden gesteld. Het gaat hierbij om specifiek aangewezen goederen, die aan mevrouw Y moeten kunnen toekomen, voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de heer X nog in zijn vermogen aanwezig zijn. Deze goederen worden in het ontwerp van huwelijksovereenkomst en hierna ook aangeduid als de ‘toe te kennen goederen’.
Ook het toekenningsbeding is optioneel, zodat mevrouw Y bij overlijden van de heer X eenzijdig zal kunnen oordelen hoe groot het voordeel is dat ze daadwerkelijk in volle en exclusieve eigendom wenst te verkrijgen. Als zij zich niet integraal op dit toekenningsbeding wenst te beroepen, kan zij dus nog kiezen voor een beperkte toekenning, voor zover ze met die keuze geen onverdeeldheid tussen haar en de erfgenamen van haar echtgenoot creëert. Indien mevrouw Y geen (tijdige) keuze maakt zal het toekenningsbeding in volle eigendom op alle nog aanwezige toe te kennen goederen zoals aangeduid in de huwelijksovereenkomst uitwerking hebben.
Onder de verkorte aanduiding van ‘het optioneel toekenningsbeding’ moeten hierna telkens worden begrepen, zowel het beding dat ten voordele van mevrouw Y in een integrale toekenning van elk van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheid voor een beperkte toekenning voor elk van deze goederen.
III. Motivering van de aanvraag
12. Algemene motivering voor al deze verrichtingen: huwelijksvoordelen creëren
De heer X is een succesvol ondernemer en heeft zowel een ondernemingsvermogen als een privévermogen van bijzonder grote omvang vergaard. Dit vermogen omvat onder andere (certificaten van) aandelen van een familiale vennootschap, onroerende goederen, en diverse lichamelijke en onlichamelijke roerende goederen. Het vorige huwelijk van de heer X is recent door echtscheiding ontbonden. Als gevolg daarvan is zijn volledige vermogen gelijk tussen hem en zijn ex-echtgenote verdeeld. De heer X heeft twee kinderen met deze ex-echtgenote.
Zijn aanstaande echtgenote is op heden actief als makelaar in […] in […]. De aanstaande echtgenoten zullen zich, na de voltrekking van hun huwelijk, in Vlaanderen vestigen, in de actuele woning van de heer X. Ook mevrouw Y was eerder gehuwd en is inmiddels uit de echt gescheiden.
De aanstaande echtgenoten kiezen daarom voor een stelsel van scheiding van goederen. Ieder van hen wil eigenaar blijven van zijn of haar tot hiertoe opgebouwd vermogen, en wil ook tijdens het huwelijk exclusief eigenaar blijven van het door ieder van hen nog te verkrijgen of op te bouwen vermogen. De aanstaande echtgenoten willen ook tijdens hun huwelijk in het beheer van hun inkomsten en van hun vermogens de ruimste autonomie genieten en behouden. Ook willen ze dat ieder van hen maximaal beschermd blijft tegen het risico van schulden die de ander zou aangaan. Daarnaast willen ze het actuele voorhuwelijks vermogen van de heer X maximaal voor zijn kinderen bestemmen, en de aanspraken van de aanstaande echtgenote daarop zoveel als mogelijk uitschakelen.
De aanstaande echtgenoten willen deze scheiding van goederen, die voor de duur van het huwelijk moet bestaan, evenwel aanvullen met een eerlijke, evenwichtige en billijke huwelijksvermogensrechtelijke regeling, voor elke hypothese van ontbinding van het huwelijk.
De belangrijkste beweegreden die de echtgenoten ertoe brengt deze regeling in hun huwelijksovereenkomst op te nemen, ligt in de kwalificatie ervan als huwelijksvoordelen. De echtgenoten integreren deze bedingen in hun huwelijksstelsel, dat voor hen slechts een eerlijke, evenwichtige en billijke regeling bevat als het met deze bedingen gepaard gaat. Deze regeling beoogt immers de hardheid van de zuivere scheiding van goederen te verzachten en te corrigeren.
De regeling is hoofdzakelijk in het voordeel van mevrouw Y uitgewerkt, gelet op de specifieke (patrimoniale) situatie van elk van de echtgenoten. Vooreerst omdat de echtgenoten besloten hebben om samen in België te leven, en niet in […] waar mevrouw Y op heden woont en werkt, hetgeen voor haar een onvermijdelijke relevante impact zal hebben op haar levensorganisatie, op haar mogelijke beroepsactiviteiten, en dus ook op haar beroepsinkomen. Het actuele vermogen van mevrouw Y is aanzienlijk beperkter dan dat van de heer X, zodat ze ook daaruit minder inkomsten kan genereren, en minder spaarvermogen kan opbouwen waaruit ze zal kunnen putten om na overlijden van de heer X, een comfortabel leven te blijven genieten.
Wat betreft de goederen die de echtgenoten gezamenlijk zouden verkrijgen tijdens het huwelijk is de regeling in het voordeel van beide echtgenoten uitgewerkt. Dit omdat deze goederen per definitie goederen zijn waaraan zij een gezamenlijke bestemming, meestal een gezinsgebonden bestemming, zullen toekennen. Bijgevolg zijn de echtgenoten van oordeel dat de billijkheid vereist dat deze goederen bij overlijden van één van hen onmiddellijk in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende moeten toebehoren, voor zover de langstlevende dit nodig heeft, dan wel louter wenselijk, gemakkelijk of comfortabel acht.
Zo lichten de echtgenoten het zelf toe in de intentieverklaring van hun huwelijksovereenkomst: Deze regeling hebben de aanstaande echtgenoten in overleg met mekaar afgesproken, en gaat niet uit van enige intentie van de echtgenoten, om de andere, onder kosteloze titel te begiftigen of te verrijken. De intentie is enkel om de langstlevende, respectievelijk [mevrouw Y], bij ontbinding van het huwelijk toe te kennen waar hij/zij, naar het oordeel van beide echtgenoten, op gerechtigd hoort te zijn.
Deze overweging geldt uiteraard zowel voor de bedingen die uitwerking moeten hebben bij echtscheiding als voor de bedingen die uitwerking moeten hebben bij overlijden.
Bijzonder relevant voor de echtgenoten is evenzeer dat huwelijksvoordelen in ruime mate reserve-bestendig zijn. De heer X heeft twee kinderen uit zijn vorig huwelijk. De kinderen van de heer X kunnen geen vordering tot inkorting instellen tegen huwelijksvoordelen die beperkt blijven tot de helft van de gezamenlijke huwelijkse aanwinsten van het echtpaar. Indien de grens van de helft van deze gezamenlijke huwelijkse aanwinsten niet wordt overschreden, zijn de huwelijksvoordelen volkomen huwelijksvoordelen, die volledig reservebestendig zijn. De huwelijksvoordelen zullen naar inschatting van de echtgenoten ook (en in toenemende mate naarmate het huwelijk langer duurt) betrekking hebben op aanwinsten. En zelfs als ze inkortbaar zouden zijn omdat ze slechts als onvolkomen huwelijksvoordelen zouden kwalificeren, is de inschatting van de echtgenoten dat die huwelijksvoordelen niet zullen ingekort worden, gelet op de omvang van het vermogen van de heer X dat vele malen hoger is dan die van de toegekende huwelijksvoordelen. En voor die hypothese is het voor de echtgenoten belangrijk dat de kinderen zouden weten dat de heer X die voordelen niet heeft toegekend als gift, dus niet met de intentie om te begiftigen, en evenmin met de intentie om hun reservataire aanspraken aan te tasten, vermits de omvang van die voordelen heel ver onder de grens van het beschikbaar deel van zijn nalatenschap ligt.
Deze beschouwingen zijn voor de echtgenoten relevant voor alle huwelijksvoordelen die ze mekaar toekennen, ongeacht wanneer ze uitwerking hebben, zowel bij echtscheiding als bij overlijden. Dat is dus ook het geval, bij later overlijden van de heer X, voor het forfaitair billijkheidsbedrag dat ingevolge een echtscheiding verschuldigd is.
Evenzeer relevant voor de echtgenoten is dat huwelijksvoordelen niet eenzijdig opzegbaar zijn. Ongeacht of het gaat om huwelijksvoordelen die worden toegekend om uitwerking te hebben bij echtscheiding of bij overlijden, is het voor beide echtgenoten essentieel dat de toe te voegen bedingen waarover ze overleg hebben gepleegd en waarover ze het eens zijn geworden, hen voor de duur van het huwelijk binden, zonder dat een van hen ze eenzijdig kan intrekken of wijzigen.
De bedingen creëren in hoofde van langstlevende, respectievelijk in hoofde van mevrouw Y, rechten en aanspraken die bij ontbinding van het huwelijk uitwerking krijgen zonder dat hierover nog een debat moet worden gevoerd of een procedure moet worden ingeleid. De aanspraken zijn nu al becijferd, en de uitvoeringsmodaliteiten ervan hebben beide echtgenoten nu al in onderling overleg nauwkeurig vastgelegd. De uitwerking ervan staat dus nu reeds vast. Ook draagt dit bij tot de door de echtgenoten beoogde doelstellingen van gemoedsrust en conflictvermijding.
Om al deze doelstellingen te bereiken beschikken partijen niet over andere juridische instrumenten.
Voor wat betreft het forfaitair billijkheidsbeding na echtscheiding betreft, is er geen alternatief voor dit huwelijksvermogensrechtelijk beding. Een schenking zou totaal onaangepast zijn, want de schenking vereist een intentie om te begiftigen die hier in essentie niet aanwezig is. Een overeenkomst over die uitkering die los zou staan van het huwelijksstelsel en de wijze waarop de echtgenoten de gevolgen van de ontbinding ervan (dus de vereffening ervan) willen regelen, zou niet geldig kunnen gesloten worden. Mocht de overeenkomst in dat geval als schenking moeten gekwalificeerd worden, dan zou ze herroepelijk zijn, waardoor ze evenmin met de wil van de echtgenoten overeenkomt.
Voor wat betreft het forfaitair billijkheidsbeding bij overlijden na echtelijke onenigheid, het verblijvingsbeding of het toekenningsbeding, zouden een schenking of een testamentaire beschikking evenmin geschikt zijn, ook hier weer gelet op de herroepelijkheid van schenkingen tussen echtgenoten indien deze worden gedaan buiten de huwelijksovereenkomst (art. 4.240 Burgerlijk Wetboek), en op het essentieel herroepbaar karakter van een testamentaire beschikking.
Een schenking van toekomstige goederen of contractuele erfstelling kan wel onherroepelijk worden bedongen indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen, maar is evenmin een waardig alternatief voor de bedingen die de aanstaande echtgenoten voor ogen hebben voor het geval van overlijden. Een onherroepelijke contractuele erfstelling verhindert immers dat de schenker om niet beschikt over de in de schenking begrepen goederen, tenzij over geringe bedragen (artikelen 4.233, § 2 en 4.240 Burgerlijk Wetboek). Ze is dus niet verenigbaar met de bestuursautonomie en beschikkingsruimte die de aanstaande echtgenoten, en in het bijzonder de heer X, tijdens het huwelijk wensen te behouden met betrekking tot het eigen vermogen.
Evenmin is voor de aanstaande echtgenoten de mogelijkheid van een schenking van tegenwoordige goederen geschikt om hun doelstellingen te bereiken. Nog los van het vereiste van een intentie om te begiftigen die hier niet aanwezig is, zou een dergelijke schenking (die wel onherroepelijk is indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt bedongen, zie artikel 4.240 Burgerlijk Wetboek), totaal onverenigbaar zijn met de bestuursautonomie en de beschikkingsruimte die de aanstaande echtgenoten, in het bijzonder de heer X, voor zichzelf willen behouden met betrekking tot het eigen vermogen.
Een dergelijke schenking zou overigens onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht leiden ten voordele van mevrouw Y, en dat is niet wat de echtgenoten beogen. Ze willen het comfort van de langstlevende – en in het bijzonder van mevrouw Y – veiligstellen, op het ogenblik van het overlijden van één van hen, en dus enkel overlevingsrechten toekennen, geen actuele eigendomsrechten. De echtgenoten willen de beoogde regeling ten gunste van de langstlevende van, respectievelijk ten gunste van mevrouw Y, immers enkel uitwerking verlenen bij ontbinding van het huwelijk, niet tijdens het huwelijk.
13. bijkomende motieven voor het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding
Onverminderd de reeds aangehaalde motieven wenst de aanvrager nog op het volgende te wijzen.
13.1. vermijden van conflictrisico
De kwalificatie van de voorgenomen verrichtingen als huwelijksvoordelen beantwoordt ook aan de wens van de aanstaande echtgenoten om bij overlijden elk conflictrisico tussen de erfgenamen van de overleden echtgenoot en de langstlevende, en in het bijzonder tussen mevrouw Y en de kinderen van de heer X, zoveel als mogelijk te vermijden, zowel in het kader van de afwikkeling van zijn nalatenschap als nadien. Deze bezorgdheid is met name ingegeven door het feit dat de heer X twee kinderen uit een vorig huwelijk heeft, en zowel hen als mevrouw Y voor elke pijnlijke of moeilijke confrontatie wil behoeden, zodat vermogensrechtelijke discussies tussen hen niet of toch slechts heel beperkt kunnen rijzen, en de verstandhouding tussen hen daar nooit door kan worden aangetast.
De wens om dergelijke conflicten maximaal te vermijden, bracht de echtgenoten er ook toe om een zeer strak erfrechtelijk beding in de huwelijksovereenkomst op te nemen. Met dit ‘Valkeniersbeding’ (zie artikel 45 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst) beperken de aanstaande echtgenoten hun wederzijdse wettelijke en reservataire erfrechtelijke aanspraken in mekaars nalatenschap quasi maximaal.
Het verblijvingsbeding beantwoordt aan de wens om conflicten te vermijden tussen de langstlevende en de erfgenamen van de overleden echtgenoot, doordat de goederen niet langer verdeeld moeten worden tussen de langstlevende en de erfgenamen maar bij de langstlevende (kunnen) verblijven als die dat wenst. Waarderingsdiscussies worden maximaal vermeden dankzij de bindende derdenbeslissing die daartoe in de huwelijksovereenkomst is opgenomen. Bovendien kan de langstlevende slechts kiezen om een onverdeeld goed integraal, in volle en exclusieve eigendom, aan hem of haar te laten verblijven, ter beëindiging van de bestaande onverdeeldheid, en zonder dat er nieuwe of andere onverdeeldheid tussen hem of haar en de nalatenschap van de overleden echtgenoot ontstaat. De langstlevende kan dus niet kiezen om krachtens het verblijvingsbeding het vruchtgebruik van het hele onverdeeld goed of een ander breukdeel van het onverdeeld goed in volle eigendom, aan hem of haar te laten verblijven. Dergelijke samenloopsituatie zou ook een belangrijke en aanslepende bron van conflicten kunnen zijn.
Specifiek voor het toekenningsbeding komt deze wens om conflicten te vermijden tot uiting in de keuze voor het voorwerp en de modaliteiten van het toekenningsbeding. Vooreerst is het voorwerp zo aangewezen dat geen conflictsituatie met de erfgenamen mogelijk is bij de uitoefening van het toekenningsbeding, en ook waarderingsdiscussies maximaal worden vermeden (dankzij de bindende derdenbeslissing waarvoor in de huwelijksovereenkomst is gekozen). Bovendien kan mevrouw Y slechts kiezen voor een beperkte toekenning in volle eigendom op een wijze die geen onverdeeldheid creëert met de erfgenamen van haar echtgenoot. Evenmin kan ze, om dezelfde reden als toegelicht in het vorig randnummer -, niet kiezen voor de toekenning van vruchtgebruik of blote eigendom van de goederen die het voorwerp uitmaken van het toekenningsbeding. Dergelijke situatie creëert immers een samenloopsituatie die ongewenst is (zie hiervoor).
Deze doelstelling kan niet met een andere huwelijksvermogensrechtelijke regeling worden bereikt. Een finaal verrekenbeding bij overlijden zou immers vereisen dat de langstlevende met erfgenamen moet samenwerken om de samenstelling en de nettowaarde van de verrekenmassa vast te stellen, wat al tot immense discussies kan leiden. Vervolgens moet de verrekenschuld worden berekend. Ten slotte en vooral: de langstlevende zou de betaling van deze (moeizaam vastgestelde) verrekenschuld van de erfgenamen moeten eisen. Dit is uiteraard bijzonder relevant voor het geval mevrouw Y de langstlevende zou zijn, omdat zij dan de verrekengerechtigde zou zijn, en de erfgenamen van de heer X de verrekenschuldigen zouden zijn.
Het verblijvingsbeding en toekenningsbeding laat toe om al deze stappen te vermijden, omdat de langstlevende rechtstreekse zakelijke aanspraken op de te verblijven/toe te kennen goederen verleent, die in principe enkel nog moeten aangewezen worden, en slechts uitzonderlijk zullen moeten gewaardeerd worden. Het conflictrisico wordt dus aanzienlijk beperkt.
13.2. flexibel voordeel
Verder streven de aanstaande echtgenoten ook naar flexibiliteit voor de langstlevende, zodat hij/zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door overlijden zelf mag bepalen of en in welke mate hij/zij zich op het optioneel verblijvingsbeding of het optioneel toekenningsbeding wil beroepen.
Met het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding behoudt de langstlevende, resp. mevrouw Y als langstlevende, de keuze om, na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel. De niet gekozen goederen vallen desgevallend in de nalatenschap van de overleden echtgenoot en zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de overleden echtgenoot hierover zou hebben getroffen. De langstlevende kan dus na overlijden zelf afwegen waar zijn/haar belangen best mee gediend zijn, en hij/zij mag daarbij zelfstandig oordelen of en hoe hij/ zij op dat ogenblik deze eigen belangen afweegt met deze van de erfgenamen van de overleden echtgenoot.
Om zo veel mogelijk conflicten met de erfgenamen te vermijden kan de langstlevende, resp. mevrouw Y als langstlevende, zoals vermeld, slechts kiezen om de onverdeelde goederen aan hem/haar te verblijven of om hem/haar goederen toe te kennen in volle en exclusieve eigendom zodat geen onverdeeldheid met de nalatenschap wordt gecreëerd of bestendigd.
Deze flexibiliteit kan met een contractuele erfstelling niet worden bereikt. Een contractuele erfstelling kan na het overlijden van de beschikker wel door de begiftigde worden aanvaard (ook onder voorrecht van boedelbeschrijving) of verworpen, maar de begiftigde kan niet de optie worden verleend voor een gedeeltelijke aanvaarding, noch voor een aanvaarding beperkt tot bepaalde goederen.
13.3. consequente aanvaarding van de overeenstemmende schuldenregeling
Aansluitend op het verblijvingsbeding en het toekenningbeding hebben de echtgenoten ook een daarmee coherente regeling opgenomen met betrekking tot de schulden die op de goederen, voorwerp van deze optionele bedingen, betrekking kunnen hebben, en die door de langstlevende resp. door mevrouw Y ten laste moeten worden genomen, zoals nader in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt.
Voor het geval de heer X als eerste overlijdt, steunt de overeengekomen regeling essentieel op de vaststelling dat de aan mevrouw Y toegekende huwelijksvoordelen, als netto-huwelijksvoordelen zijn verwoord, en dat de logica van het stelsel van scheiding van goederen, met inbegrip van de daarmee gepaard gaande scheiding van schulden, moet blijven gelden, ook na ontbinding door overlijden. Ook is het zoals gezegd de doelstelling van de echtgenoten dat mevrouw Y zo min mogelijk in een samenloop komt met de kinderen als erfgenamen van de heer X, ook niet onrechtstreeks. Daarom blijven de schulden die de heer X bij zijn vennootschappen, die ook bestemd zijn om in volle eigendom toe te komen aan zijn kinderen, kan aangaan, exclusief te zijnen laste.
Voor het overige, en met name van toepassing op de goederen die mevrouw Y aan haar kan laten toekennen omdat de beschikbare banktegoeden en effecten niet toereikend zouden zijn om het voor haar bedoelde huwelijksvoordeel daaruit te laten uitkeren, geldt evenwel het huwelijksvermogensrechtelijk principe van de parallelle regeling voor de schulden en voor de toegekende huwelijksvoordelen (ubi emolumentum, ibi onus), strikt willen naleven.
14. specifiek motief voor het toekenningsbeding zelf
Als bijkomend motief voor het toekenningsbeding geven de echtgenoten ook nog aan dat alleen een beding dat als huwelijksvoordeel is uitgewerkt, volkomen verenigbaar is met de autonomie waarnaar ze voor de duur van het huwelijk streven. Met name vermelden ze expliciet voor de goederen die de heer X exclusief toebehoren en voorwerp kunnen zijn van een toekenning aan mevrouw Y (zie artikel 43 van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst):
De echtgenoten leggen mekaar geen andere beschikkingsbeperkingen op ten aanzien van de toe te kennen goederen, dan de hiernavolgende:
- [De heer X] kan over de goederen die het voorwerp zijn van het toekenningsbeding niet beschikken ten kosteloze titel zonder instemming van [mevrouw Y], tenzij het om een gebruikelijke schenking zou gaan (zoals in artikel 4.87, §2, eerste lid [Burgerlijk Wetboek] omschreven) of om een schenking of testamentaire beschikking ten voordele van zijn afstammelingen in de rechte lijn.
- Bij de uitoefening van zijn beschikkingsbevoegdheid moet [de heer X] echter steeds loyaal handelen, zodat hij geen handelingen stelt die de integrale toepassing van het toekenningsbeding in de zin van Artikel 38 en Artikel 39 zou verhinderen.
[De heer X] kan evenwel wettelijk niet over het huisraad beschikken, noch onder kosteloze noch onder bezwarende titel, tenzij met instemming van [mevrouw Y], conform het toepasselijke artikel 215, § 1, 2de lid van het oud Burgerlijk Wetboek
Gelet op de omschrijving van het voorwerp van het toekenningsbeding, is het niet nodig om in zaakvervanging bij overdrachten onder bezwarende titel van de toe te kennen goederen te voorzien. Indien de banktegoeden op bankrekeningen en de gelden en effecten op effectenrekeningen op het tijdstip van het overlijden van de heer X niet de beoogde minimale waarde zouden hebben, kan mevrouw Y immers andere eigen goederen uit het vermogen van de heer X op het tijdstip van zijn overlijden aan haar laten toekennen.
De autonomie van de heer X in het beheer van de toe te kennen goederen blijft dus groot, zoals door de echtgenoten gewenst, in lijn met het principe van een scheiding van goederen, en met inachtneming van de op alle echtgenoten toepasselijke beperking die uit het primair huwelijksstelsel volgt.
15. conclusie over de motieven van de echtgenoten
De bedingen die de aanstaande echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laat hen toe om, binnen dit stelsel en ten titel van huwelijksvoordeel, zonder intentie om te begiftigen, een eerlijke, billijke en evenwichtige regeling ten voordele van de langstlevende, in het bijzonder ten voordele van mevrouw Y, uit te werken. Deze regeling moet uitwerking hebben bij ontbinding van het huwelijk, zoals eerder beschreven, en moet in elk van die omstandigheden op maat zijn uitgewerkt, niet eenzijdig opzegbaar, conflictvermijdend, en zo ruim mogelijk inkortingsbestendig is.
Daarom hebben de echtgenoten gekozen om deze regeling uit te werken binnen het concept van huwelijksvoordelen. Ze wensen zich immers op de specifieke kwalificatie van huwelijksvoordelen te kunnen beroepen. Dit laat de echtgenoten, in het bijzonder de heer X, toe, om zijn/haar persoonlijk vermogen tijdens zijn huwelijk autonoom, maar met respect voor het belang van het gezin, te blijven beheren. Dit laat de langstlevende toe om zich op de uitgewerkte regeling te beroepen binnen de keuzemogelijkheden die hem/haar werden toegekend. Zo beschikt hij/zij over een flexibel instrument dat hij/zij in functie van zijn/haar eigen belang kan hanteren, en met de volledige vrijheid om daarbij ook tot afweging over te gaan met andere belangen die hij/zij daarbij in aanmerking zou willen nemen.
Omdat de kwalificatie als huwelijksvoordeel de echtgenoten toelaat hun doelstellingen maximaal en optimaal te bereiken, aanvaarden ze ook consequent de daarbij horende regeling inzake schulden, waardoor de uitgewerkte regeling ook volledig coherent is.
Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de aanstaande echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om de bedingen, die in deze aanvraag worden vermeld, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Daarom verzoekt de aanvrager om de bevestiging van de fiscale consequenties ervan als uiteengezet.
De door de aanstaande echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling, noch door een schenking en evenmin door een kanscontract.
16. fiscale kwalificatie van bedingen
16.1. de civiele kwalificatie van de bedingen als huwelijksvoordeel werkt ook fiscaal door.
Het voordeel dat de langstlevende, respectievelijk mevrouw Y, uit de voorgenomen verrichtingen (forfaitaire billijkheidsbedrag, optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding) verkrijgt, wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 Burgerlijk Wetboek. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid Burgerlijk Wetboek).
Door de uitkering van een forfaitair billijkheidsbedrag zal bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door echtscheiding (of door overlijden na echtelijke onenigheid) voor mevrouw Y een huwelijksvoordeel ontstaan dat betrekking heeft op de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel, net zoals dat het geval zou zijn bij een finaal verrekenbeding bij echtscheiding.
Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de werking en wijze van vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende, respectievelijk mevrouw Y als langstlevende, een huwelijksvoordeel kan ontstaan.
Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel en is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 Burgerlijk Wetboek vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 Burgerlijk Wetboek (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen). Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).
Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
De bedingen verlenen dus voordelen die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. De bedingen zijn inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als bedingen met betrekking tot de vereffening van het vermogen van de echtgenoten. Het is met het huwelijksstelsel verweven en maakt daar integraal deel van uit. Het beding kan niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.
Er is met betrekking tot de bedingen dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.
Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.
Dit standpunt is in casu irrelevant. De bedingen die de aanstaande echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. De bedingen zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.
Het overwogen forfaitaire billijkheidsbeding en de uitkering op grond van dat beding, het overwogen verblijvingsbeding en de verblijving op grond van dat beding, evenals het toekenningsbeding en de toekenning op grond van dat beding zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat deze bedingen als huwelijksvoordelen kwalificeren.
Rekening houden met de kwalificatie als huwelijksvoordeel, wordt de fiscale kwalificatie van de bedingen verder uiteengezet als volgt:
- Punt 16.2. zet de fiscale kwalificatie verder uiteen voor het forfaitair billijkheidsbeding bij echtscheiding.
- Punt 16.3. zet de fiscale kwalificatie verder uiteen voor het forfaitair billijkheidsbeding bij overlijden na echtelijke onenigheid .
- Punt 16.4. zet de fiscale kwalificatie verder uiteen voor het verblijvingsbeding.
- Punt 16.5. zet de fiscale kwalificatie verder uiteen voor het toekenningsbeding.
- Punt 17. zet uiteen waarom de voorgenomen verrichtingen niet kunnen getroffen worden door artikel 3.17.0.0.2 VCF.
16.2. fiscale kwalificatie van het forfaitair billijkheidsbeding bij echtscheiding – geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.7.0.2 VCF
Gezien de eerder toegelichte kwalificatie als huwelijksvoordeel, kan, ingeval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, noch de opname van het forfaitair billijkheidsbeding in de huwelijksovereenkomst, noch de uitkering van het forfaitair billijkheidsbedrag op grond van dat beding, als een schenking worden belast, noch op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF, noch op grond van artikel 2.8.7.0.2 VCF.
16.3. fiscale kwalificatie van het forfaitair billijkheidsbeding bij overlijden na echtelijke onenigheid
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
Gezien de eerder toegelichte kwalificatie als huwelijksvoordeel, kan noch de opname van dat beding in de huwelijksovereenkomst, noch de uitkering van het forfaitair billijkheidsbedrag op grond van dat beding bij overlijden van de heer X na echtelijke onenigheid zoals eerder omschreven, worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
Omwille van deze kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat mevrouw Y ingevolge het forfaitair billijkheidsbeding bij overlijden na echtelijke onenigheid verkrijgt, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het forfaitair billijkheidsbeding heeft weliswaar enkel uitwerking bij vooroverlijden van de heer X, maar van een schenking is er geen sprake, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
De aanstaande echtgenoten zullen huwen onder het stelsel van scheiding van goederen, zonder dat hieraan een beperkte of interne gemeenschap wordt toegevoegd. Wel voegen zij aan dit stelsel een forfaitair billijkheidsbeding toe, voor het geval van overlijden van de heer X na echtelijke onenigheid. Dit beding heeft geen betrekking op gemeenschapsgoederen, aangezien er tussen de echtgenoten geen gemeenschap wordt gecreëerd. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- een kosteloze beschikking;
- gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;[2]
- waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
Het forfaitair billijkheidsbeding kent een huwelijksvoordeel toe, en houdt dus geen kosteloze beschikking in, zoals reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat heeft ook het Hof van Cassatie bevestigd (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn dus niet vervuld.
16.4. fiscale kwalificatie van het verblijvingsbeding
Gezien de eerder toegelichte kwalificatie als huwelijksvoordeel, kan noch de opname van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, noch de uitwerking ervan, aanleiding geven tot heffing van erfbelasting, noch op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF (geen erfrechtelijke verkrijging), noch op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (geen schenking), noch op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF (geen voordeel uit een ongelijke verdeling van enige huwelijksgemeenschap), noch op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF (geen kosteloze beschikking).
De aanvrager verwijst hiervoor naar de analyse die onder punt 5.3. reeds is gegeven, en die op analoge wijze voor het verblijvingsbeding geldt.
16.5. fiscale kwalificatie van het toekenningsbeding
Geen toepassing van de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3° ,2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF
Gezien de eerder toegelichte kwalificatie als huwelijksvoordeel, kan noch de opname van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, noch de uitwerking ervan, aanleiding geven tot heffing van erfbelasting, noch op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF (geen erfrechtelijke verkrijging), noch op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (geen schenking), noch op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF (geen voordeel uit een ongelijke verdeling van enige huwelijksgemeenschap), noch op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF (geen kosteloze beschikking).
De aanvrager verwijst hiervoor naar de analyse die onder punt 5.3. reeds is gegeven, en die op analoge wijze voor het toekenningsbeding geldt.
Geen toepassing van artikel 2.7.3.4.1, 1° VCF
Artikel 2.7.3.4.1,1° VCF weert als passief van de nalatenschap de schulden die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel.
Het optioneel toekenningsbeding, voorwerp van deze aanvraag, heeft weliswaar betrekking op de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel van de verzoekende echtgenoten, maar doet in hoofde van de overleden echtgenoot geen obligatoire schuld ontstaan. Het beding creëert inderdaad in hoofde van de erfgenamen van de overleden echtgenoot geen schuld die hij of zij tegenover de langstlevende zouden moeten voldoen, zoals dit het geval zou zijn met een verrekenbeding. Het verleent integendeel aan de langstlevende een rechtstreekse en zakelijke/zakenrechtelijke aanspraak op de toe te kennen goederen.
Bijgevolg is artikel 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF niet toepasselijk op de met het optioneel toekenningsbeding beoogde verrichting. Er is geen sprake van een passief dat al of niet in mindering zou komen van het belastbaar actief van de nalatenschap van de overleden echtgenoot. Er is enkel sprake van een actief dat door de werking van het huwelijksvermogensrechtelijk beding aan de langstlevende echtgenoot wordt overgedragen, en bij het vaststellen van de omvang van de nalatenschap van de overleden echtgenoot, niet meer tot zijn vermogen behoort.
17. de opname en de uitwerking van de bedingen maakt geen fiscaal misbruik uit
De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden beogen, zoals eerder toegelicht. Ze beogen een huwelijksvoordeel met specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreren deze verrichtingen evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF, dat enkel kosteloze beschikkingen beoogt.
De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen de echtgenoten geen gemeenschap zal bestaan, en ze dus geen betrekking hebben op een ongelijke toekenning van een huwelijksgemeenschap.
De keuze voor het stelsel van scheiding van goederen met de toevoeging van de voorgenomen bedingen frustreren evenmin de artikelen 2.7.1.0.2, 2.8.1.0.1 en 2.8.7.0.2 VCF. Er bestaan voor die keuze en het daaruit te verkrijgen huwelijksvoordeel immers sterke niet-fiscale motieven, die in deze aanvraag uitvoerig zijn toegelicht.
De opname in de huwelijksovereenkomst van het optioneel toekenningsbeding en de uitwerking ervan, frustreren artikel 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF niet, omdat het beding geen schuld doet ontstaan die betrekking zou hebben op de vereffening van het huwelijksstelsel in de zin van dat artikel.
De voorgenomen verrichtingen frustreren noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op de voorgenomen verrichtingen toegepast worden. De heer X verzoekt om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.
IV. Beslissing
18. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
19. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
20. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF:
Als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner wordt alleen het volgende aanvaard:
1° de schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan. Andere schulden dan de schulden, vermeld in artikel 2.7.3.2.7, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel worden niet beschouwd als schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan;
2° de begrafeniskosten.
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.7.0.2 VCF:
§ 1. De belastingplicht, de belastbare grondslag, het tarief, de vrijstellingen en de verminderingen worden bepaald door het ogenblik waarop de rechtshandeling is gesteld.
In afwijking van het eerste lid worden, als er geen verplichting tot registratie geldt, de belastingplicht, de belastbare grondslag en het tarief bepaald door het ogenblik waarop de akte of het geschrift ter registratie wordt aangeboden.
§ 2. Op een rechtshandeling die onderworpen is aan een opschortende voorwaarde, wordt de schenkbelasting alleen geheven als de voorwaarde vervuld is. In voorkomend geval wordt gehandeld als volgt :
1° het toepasbare tarief waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is het tarief dat van kracht is op de datum waarop de schenkbelasting opvorderbaar geweest zou zijn als de handeling onvoorwaardelijk was;
2° de belastbare grondslag waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is de belastbare grondslag op de datum van de vervulling van de voorwaarde.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt de door een rechtspersoon verrichte rechtshandeling die aan machtiging, goedkeuring of bekrachtiging van een overheid onderworpen is, gelijkgesteld met een aan een opschortende voorwaarde onderworpen rechtshandeling.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling):
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting(en)
21. Aanvragers wensen een huwelijksovereenkomst aan te gaan, met aanneming van het stelsel van scheiding van goederen, en met correcties zowel bij echtscheiding als bij overlijden. Er wordt eveneens een Valkeniersbeding voorzien.
De vooropgestelde regeling omvat:
- een forfaitair billijkheidsbeding ten voordele van mevrouw Y voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door echtscheiding;
- een forfaitair billijkheidsbeding ten voordele van mevrouw Y, voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door het overlijden op een moment dat er sprake is van echtelijke onenigheid;
- een optioneel verblijvingsbeding m.b.t. alle onverdeelde goederen ten voordele van de langstlevende van de echtgenoten, voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden zonder echtelijke onenigheid; en
- een optioneel toekenningsbeding ten voordele van mevrouw Y, m.b.t. specifiek aangewezen eigen goederen van de heer X voor het geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van de heer X zonder echtelijke onenigheid.
Beoordeling
22. De aanvragers hebben de wens om, ter vermijding van conflicten met de kinderen van de heer X, een zeer strak erfrechtelijk beding in de huwelijksovereenkomst op te nemen. Met dit ‘Valkeniersbeding’ dat uitgewerkt werd in artikel 45 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, beperken de aanstaande echtgenoten hun wederzijdse wettelijke en reservataire erfrechtelijke aanspraken in mekaars nalatenschap quasi maximaal. (zie ook randnummer 13.1 van de aanvraag hiervoor).
In het ontwerp van huwelijksovereenkomst wordt dit als volgt verwoord:
“De aanstaande echtgenoten wensen hun wederzijdse wettelijke en reservataire erfrechtelijke aanspraken in mekaars nalatenschap maximaal te beperken. Dit zowel omwille van het feit dat X twee kinderen heeft uit zijn vorig huwelijk, als omwille van het feit dat er reeds in een zeer degelijke en goed afgewogen huwelijksvermogensrechtelijke regeling is uitgewerkt bij het overlijden van één van hen, in het bijzonder van X.”
In zelfde ontwerp van huwelijksovereenkomst (Hoofdstuk 1. Voorafgaande verklaring en intentieverklaring) geven de aanstaande echtgenoten aan dat ze deze huwelijksvermogensrechteljike regeling voorzien zowel bij echtscheiding als bij overlijden:
“De intentie is enkel om de langstlevende, respectievelijk Y, bij ontbinding van het huwelijk toe te kennen waar hij/zij, naar het oordeel van beide echtgenoten, op gerechtigd hoort te zijn.”
23. Het besluitvormingsorgaan maakt een voorbehoud voor de burgerrechtelijke geldigheid van de voorgestelde clausules en meer bepaald over de mogelijkheid om enerzijds een “Valkeniersbeding” te voorzien en anderzijds de voorgestelde clausules die door de aanvrager als huwelijksvoordeel worden gekwalificeerd.
1. Clausule(s) in de huwelijksovereenkomst die uitwerking hebben bij ontbinding van het huwelijk in geval van echtscheiding
Onderzoek van de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.7.0.2 VCF
24. Het ontwerp van huwelijksovereenkomst bepaalt dat in geval van echtscheiding de heer X een forfaitair billijkheidsbedrag verschuldigd is aan mevrouw Y. Dit forfaitair billijkheidsbedrag bestaat enerzijds uit een basisbedrag ongeacht de duur van het huwelijk en anderzijds uit een variabel bedrag afhankelijk van de duur van het huwelijk. In geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding zal mevrouw Y bijgevolg een vordering hebben op de heer X. De aanvragers motiveren dat deze afspraak tussen de aanstaande echtgenoten een onderdeel vormt van een billijke regeling als onderdeel van hun huwelijksstelsel met scheiding van goederen, ten titel van huwelijksvoordeel.
25. Aanvragers kwalificeren de voorgestelde regeling als een huwelijksvoordeel dat betrekking heeft op de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel, en verwijzen naar de huwelijksvermogensrechtelijke regeling van een finaal verrekenbeding bij echtscheiding.
Deze kwalificatie als huwelijksvoordeel is volgens aanvragers de enige mogelijke kwalificatie, gezien aanvragers aangeven dat enerzijds, de heer X geen intentie heeft om te begiftigen en anderzijds een overeenkomst over een uitkering die los zou staan van het huwelijksstelsel en de vereffening ervan, niet geldig kan gesloten worden.
26. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van het voorgestelde beding als huwelijksvoordeel noch over de rechtsgeldigheid van het in casu voorgenomen beding.
In de mate bijgevolg dat het voorgestelde beding kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de uitkering bij echtscheiding ten voordele van mevrouw Y ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een schenking, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
27. In de mate dat het zogenaamd “forfaitair billijkheidsbeding” in casu rechtsgeldig en geoorloofd is alsook effectief een geldig huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting waarop de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.7.0.2 VCF niet van toepassing zijn.
2. Clausule(s) in de huwelijksovereenkomst die uitwerking hebben bij ontbinding van het huwelijk in geval van overlijden
2.1. Door de aanvragers voorgenomen regeling
28. De voorgenomen huwelijksovereenkomst bevat volgende bedingen die uitwerking zullen hebben bij ontbinding van het huwelijk door overlijden:
- een forfaitair billlijkheidsbeding bij overlijden op een moment dat er sprake is van echtelijke onenigheid: het ontwerp van huwelijksovereenkomst bepaalt dat de heer X een forfaitair billijkheidsbedrag verschuldigd is aan mevrouw Y in geval van het overlijden van de heer X op een moment dat er sprake is van echtelijke onenigheid.
- een optioneel verblijvingsbeding m.b.t. alle onverdeelde goederen ten voordele van de langstlevende: het ontwerp van huwelijksovereenkomst bepaalt dat in geval van overlijden van één van de echtgenoten, de langstlevende voor elk onverdeeld goed kan kiezen om het goed integraal, in volle en exclusieve eigendom aan hem of haar te laten verblijven.
- een optioneel toekenningsbeding in geval van overlijden: het ontwerp van huwelijksovereenkomst bepaalt dat in geval van overlijden van de heer X, mevrouw Y zich kan beroepen op een optioneel toekenningsbeding voor bepaalde eigen goederen van de heer X specifiek bepaald in het ontwerp van huwelijksovereenkomst.
De aanvragers motiveren dat deze afspraken tussen de aanstaande echtgenoten een onderdeel vormen van een billijke regeling als onderdeel van hun huwelijksstelsel van scheiding van goederen, ten titel van huwelijksvoordeel.
2.2. Forfaitair billlijkheidsbeding bij overlijden na echtelijke onenigheid
Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF
29. Zoals hiervoor vermeld wordt, spreekt het besluitvormingsorgaan zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van het voorgestelde beding als huwelijksvoordeel noch over de rechtsgeldigheid van het in casu voorgenomen beding.
1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
30. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
31. Voor de uitkering van het bedrag dat de nalatenschap van de heer X verschuldigd zal zijn aan mevrouw Y bij vooroverlijden van de heer X ‘in geval van echtelijke onenigheid’, wordt in de aanvraag verwezen naar de regeling van het forfaitair bedrag dat de heer X verschuldigd zou zijn in het geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding.
Het bedrag dat, na de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel, door de nalatenschap van de heer X verschuldigd is aan mevrouw Y, zal zich bijgevolg nog in zijn nalatenschap bevinden, zodat artikel 2.7.1.0.2 VCF hierop van toepassing zal zijn.
2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
32. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het voorgenomen beding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
33. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
34. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Volgens de gegevens in de aanvraag wordt tussen de aanvragers geen gemeenschap gecreëerd. Het voorgenomen beding heeft volgens de aanvrager geen betrekking op gemeenschapsgoederen.
35. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
36. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het voorgenomen beding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
37. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2.3. Optioneel verblijvingsbeding en optioneel eenzijdig toekenningsbeding
Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en artikel 2.7.3.4.1, 1°, tweede zin VCF
38. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
39. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen, die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
40. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
41. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
42. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
43. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of
termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
44. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
45. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Volgens de gegevens in de aanvraag wordt tussen de aanvragers geen gemeenschap gecreëerd. De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen en de optionele toekenning van de eigen goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op gemeenschapsgoederen.
46. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
47. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
48. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
5) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, VCF (voor het optioneel toekenningsbeding)?
49. Artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, VCF bepaalt welke schulden aanvaardbaar zijn als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner. Ingevolge de tweede zin van voormeld artikel zijn schulden die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel niet aanvaardbaar in het passief van de nalatenschap.
Aanvrager geeft aan dat het optioneel toekenningsbeding geen schuld creëert, maar aan mevrouw Y een rechtstreekse en zakenrechtelijke aanspraak verleent op welbepaalde eigen goederen van de de heer X (zie randnummer 16.5).
50. Zoals hiervoor reeds gemeld wordt, merkt het besluitvormingsorgaan op dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich evenwel niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen.
Uit de motivering van de aanvraag blijkt dat de aanvrager de analyse in de rechtsleer volgt, die het (optioneel) toekenningsbeding kwalificeert als een huwelijksvoordeel met zakenrechtelijke werking.
In de mate dat deze burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel met zakenrechtelijke werking correct is, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Aangezien er volgens aanvrager door het optioneel toekenningsbeding geen schuld gecreëerd wordt, zal er bij de toekenning ten gevolge van het optioneel toekenningsbeding geen toepassing worden gemaakt van artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, VCF.
3. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
3.1. Algemeen
51. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting en de artikelen van hoofdstuk 8 (schenkbelasting) de rechtsgrond voor de heffing van de schenkbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevend met fiscale motieven.
De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
3.2. In casu
52. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen.
Aanvragers nemen zich voor om in de voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst een regeling uit te werken die voorziet in correcties zowel bij echtscheiding als bij overlijden, zoals hierboven besproken.
Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Het ontwerp van deze huwelijksovereenkomst werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[2] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Artikel 2.7.1.0.5 VCF is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 waardoor de goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.