VB 24106 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding
- Nummer
- 24106
- Datum beslissing
- 13 januari 2025
- Publicatiedatum
- 30 januari 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.1.0.1. VCF
- art. 2.7.1.0.1. VCF
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijks huwelijkscontract van xx.xx.1980, verleden voor notaris […] met destijds standplaats te […].[1]
Dit huwelijkscontract werd tot op heden niet gewijzigd.
2. Thans wensen de aanvragers hun huwelijksstelsel aan te passen. Ze wensen een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en met betrekking tot hun eigen goederen (die niet tussen hen in onverdeeldheid zijn), en met name door de toevoeging van een toebedelingsbeding respectievelijk toekenningsbeding voor deze goederen.
Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het optioneel toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen en van het optioneel toekenningsbeding voor de niet onverdeelde goederen (artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).[2]
3. De aanvragers wensen, met betrekking tot de voorgenomen verrichting, zekerheid over de fiscale behandeling ervan bij leven en bij overlijden alvorens ze deze wijzigingen doorvoeren.
De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
de heer X, geboren te […] op xx.xx.1956, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], (hierna genoemd de “heer X”)
en zijn echtgenote,
mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1958, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], (hierna genoemd “mevrouw Y”),
gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1980.
De aanvragers hebben hun woonplaats te […]. Zij wonen sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.
Ze hebben geen afstammelingen.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting: toevoeging van een toebedelingsbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren en van een toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen van de echtgenoten
Voorwerp van deze verrichting
5. De echtgenoten bezitten op vandaag diverse roerende goederen in onverdeeldheid.
Het betreft:
- Tegoeden op een bankrekening bij […];
- Tegoeden op een bankrekening bij […];
- Tegoeden op diverse rekeningen bij […];
- Tegoeden op diverse rekeningen bij […];
- Inboedel van de gezinswoning.
Mogelijks zullen de echtgenoten in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven, in gelijke delen of in ongelijke delen.
Daarnaast bezit elk van de echtgenoten ook eigen (niet onverdeelde) roerende en onroerende goederen.
Het betreft:
- Recht van erfpacht op een hotelkamer in […] op naam van de heer X;
- Aandelen op naam van de heer X in een […] vennootschap;
- Tegoeden op een bankrekening bij […] op naam van de heer X;
- Tegoeden op een bankrekening bij […] op naam van de heer X;
- Appartement (gezinswoning) met toebehoren te […] op naam van mevrouw Y;
- Appartement te […] op naam van mevrouw Y;
- Appartement te […] op naam van mevrouw Y;
- Appartement te […] op naam van mevrouw Y;
- Bouwgrond te […] op naam van mevrouw Y;
- Bouwgrond te […] op naam van mevrouw Y;
- Appartement met toebehoren te […] op naam van mevrouw Y voor de blote eigendom;
- Tegoeden op een bankrekening bij […] op naam van mevrouw Y;
- Tegoeden op een bankrekening bij […] op naam van mevrouw Y.
Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.
Toe te voegen toebedelingsbeding en toekenningsbeding (optionele bedingen)
6. De echtgenoten willen alle onverdeelde goederen onderwerpen aan een toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst.[3] Zij willen daarnaast de goederen die exclusief eigendom zijn van één van hen onderwerpen aan een toekenningsbeding in het voordeel van de langstlevende echtgenoot, zoals opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van wijzigingsakte.[4]
7. Ingevolge de voorgenomen bedingen zullen de goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en hun eigen goederen bij overlijden van één van hen (en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich op de voorgenomen bedingen beroept) toebehoren aan de langstlevende echtgenoot.
8. De echtgenoten wensen de langstlevende van hen verzorgd achter te laten waarbij de langstlevende echtgenoot het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden. Zij wensen daarvoor een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden.
III. Motivering van de aanvraag
1) Voorgenomen verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, desgevallend wel onder de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF
9. De aanvragers verzoeken met betrekking tot artikel 17 en 18 van het ontwerp van huwelijkscontract bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het toebedelingsbeding en/of het toekenningsbeding als gevolg van deze verrichting, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.
De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voorgenomen wijzigingen bij huwelijksovereenkomst te bevestigen dat:
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van een onverdeeld onroerend goed tot de heffing van verdeelrecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toebedelingsbeding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toekenning van een eigen onroerend goed tot de heffing van verkooprecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toekenningsbeding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF);
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling of toekenning van roerende goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting;
- bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen niet leidt tot de heffing van erfbelasting en dit om de hierna vermelde redenen.
a) Geen toepassing van artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF
10. De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF vormen de algemene regel inzake de erfbelasting, nl. erfbelasting wordt geheven op goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, ongeacht de aard van de devolutie. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).
11. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksvermogensstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap. Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet worden geleverd (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
12. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is.
Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 2.3.57 tot 2.3.60 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 2.3.64, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018).
Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.
13. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
Het in de voorgaande nummers vermelde geldt zowel voor het toebedelingsbeding van onverdeelde goederen als voor het toekenningsbeding van niet onverdeelde goederen.
14. De toebedeling resp. toekenning van de onverdeelde goederen resp. eigen goederen van de overledene aan de langstlevende echtgenoot op grond van de voorgenomen bedingen (i.e. artikelen 17 en 18 in het ontwerp van huwelijksovereenkomst) kan dus niet worden belast op grond van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF.
b) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF
15. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
16. De voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen brengen geen schenking tot stand, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel.
17. De toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen in de wijzigingsakte (meer bepaald de artikelen 17 en 18) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF.
c) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
18. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
19. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een toebedelings- en toekenningsbeding toegevoegd voor ieder geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en dat louter betrekking heeft op onverdeelde respectievelijk eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen.
20. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).
Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen (meer bepaald de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).
d) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
21. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1) een kosteloze beschikking;
2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
22. De voorgenomen bedingen verstrekken geen kosteloze beschikkingen, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking of schenking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
23. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de voorgenomen verrichting.
e) Geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
24. Aangezien de verkrijging door de langstlevende echtgenote een huwelijksvoordeel oplevert, en een huwelijksvoordeel civielrechtelijk nooit een schenking is, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn.
f) Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044
25. De uitwerking van het toebedelingsbeding/toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen.
De door de aanvragers overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen voor onverdeelde goederen en voor eigen goederen zijn geen aanwascontracten, en bijgevolg niet onderworpen aan de eisen die VLABEL in het Standpunt nr. 17044 stelt aan aanwascontracten om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn. De aanvragers verzoeken om de bevestiging hiervan.
g) (Desgevallend) toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF
26. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, leidt het voorgenomen toebedelingsbeding tot de heffing van verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF).
Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, een echtgenoot een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).
2) Geen fiscaal misbruik
27. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
De door de aanvragers overwogen verrichting frustreert geen van de sub nrs. 10 t.e.m. 24 vermelde bepalingen. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.
a) Geen frustratie van fictiebepalingen
28. De voorgenomen verrichting frustreert de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.
In casu is op geen enkele manier sprake van een kosteloze beschikking. De aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat in het artikel 17 en 18 van het huwelijkscontract sprake is van een toebedeling van onverdeelde goederen/toekenning van een eigen goed dat dient gekwalificeerd te worden als een huwelijksvoordeel. Het betreft bedingen ten bezwarende titel. Daarom frustreren de voorgenomen bedingen evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF.
29. Aangezien de aanvragers geen gemeenschappelijk vermogen hebben en dat zelfs nooit hebben gehad, kan er hoegenaamd geen sprake zijn van het ontwijken van erfbelasting o.g.v. art. 2.7.1.0.4 VCF.
De voorgenomen verrichting frustreert artikel 2.7.1.0.4 VCF dus niet.
b) Geen frustratie van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF
30. Aangezien de voorgenomen verrichting geen schenking tot stand brengt, kan er geen sprake zijn van het ontwijken van schenkbelasting o.g.v. de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF.
De voorgenomen verrichting frustreert de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF dus niet.
c) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2 eerste lid VCF
31. De voorgenomen verrichting maakt geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF j. artikel 2.7.1.0.1 VCF en evenmin in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF j. artikel 2.7.1.0.2 eerste lid VCF. De aanvragers plaatsen zich immers geenszins buiten het toepassingsgebied van die bepalingen door de voorgenomen verrichting.
3) Niet-fiscale motieven
32. De algemene antimisbruikbepaling schept een stelsel van bewijs en tegenbewijs (GW Hof 30 oktober 2013, nr. 141/2013). De bewijslast ligt in de eerste plaats bij Vlabel. Slechts als Vlabel aantoont dat de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling een verrichting tot stand brengt waarmee hij zich buiten het toepassingsgebied van een bepaling van de VCF plaatst en dit in strijd met de doelstellingen van die bepaling, zijn de niet-fiscale motieven van de belastingplichtige relevant.
Wat de civielrechtelijke motieven betreft, geldt verder het volgende. Omdat hierboven is aangetoond dat de kwalificatie “fiscaal misbruik” in casu niet aan de orde is, is het al dan niet aantonen van niet-fiscale motieven volledig overbodig. Dit bewijs moet immers pas geleverd worden nadat Vlabel bewezen heeft dat er sprake is van fiscaal misbruik, quod non in casu.
Vermits er geen fiscaal misbruik is, moeten er geen niet-fiscale motieven worden aangetoond.
33. Niettemin melden de aanvragers dat zij de voorgenomen verrichting overwegen omwille van niet-fiscale motieven:
- De aanvragers zijn in 1980 gehuwd onder een zuiver scheidingsstelsel omdat ze een groot belang hechtten aan hun professionele autonomie (de heer X is […] geweest, […]), aan de bescherming tegen schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling bij een relatiebreuk.
- Het huwelijksstelsel is sindsdien niet gewijzigd.
- De aanvragers zijn inmiddels gepensioneerd doch wensen hun scheidingsstelsel te behouden, wat hun recht is.
- De aanvragers wensen in het bijzonder geen zakenrechtelijke of verbintenisrechtelijke vermogensdeling te creëren tijdens het huwelijk om de autonomie van elke echtgenoot te vrijwaren.
- Wat de aanvragers wel willen, is dat de langstlevende beschermd achterblijft en dat de regeling die daarvoor wordt uitgewerkt wederzijds geldt en niet eenzijdig herroepbaar is. Huwelijksvoordelen zijn niet eenzijdig herroepbaar.
- Daarom wordt in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst ook bepaald dat voor iedere schenking die een echtgenoot aan een derde zou doen, de instemming van de andere echtgenoot vereist is. Op die manier wensen de aanvragers de maximale bescherming van de langstlevende te verzoenen met de beschikkingsvrijheid en autonomie van elke echtgenoot. Doordat elke echtgenoot deze beperking op zijn/haar vrijheid aanvaardt, kan hij/zij erop toezien dat beschikkingen ten voordele van derden er niet toe leiden dat zijn/haar bescherming als langstlevende wordt uitgehold.
34. De aanvragers verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.
IV. Besluit en verzoek tot beslissing
35. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.
36. De aanvraag die wordt voorgelegd, zal worden verwezenlijkt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst, waarbij het stelsel van scheiding van goederen behouden blijft en waarbij aan dit stelsel een optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen van de echtgenoten, zal worden toegevoegd.
37. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.1, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de uitwerking van het verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en het toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen bij het overlijden van de eerste van hen niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.
De aanvragers bevestigen te weten dat aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op (in België gelegen) onroerende goederen, er bij het overlijden wel hetzij een verdeelrecht, hetzij een verkooprecht verschuldigd zal zijn op de toebedeling van deze onroerende goederen.
38. De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de echtgenoten.
V. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
39. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
40. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
41. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
- Artikel 2.9.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
- Artikel 2.10.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
42. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:
De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract van xx.xx.1980, niet gewijzigd tot op heden.
De echtgenoten wensen hun huwelijksstelsel aan te passen, maar met behoud van het basisstelsel van scheiding van goederen. De echtgenoten wensen aan hun huwelijksovereenkomst enerzijds een verblijvingsbeding toe te voegen voor de onverdeelde goederen en anderzijds een toekenningsbeding toe te voegen voor de eigen goederen van de echtgenoten. Hiertoe zullen het hierboven aangehaalde artikel 17 en artikel 18 worden toegevoegd aan de huwelijksovereenkomst.
De echtgenoten bezitten op vandaag verschillende roerende goederen in onverdeeldheid.
Daarnaast bezit elk van de echtgenoten ook eigen (niet onverdeelde) roerende en onroerende goederen.
Ingevolge het voorgenomen verblijvingsbeding en toekenningsbeding zullen de goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en hun eigen goederen bij overlijden van één van hen (en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich op de voorgenomen bedingen beroept) toebehoren aan de langstlevende echtgenoot.
De bedingen worden optioneel geformuleerd. Partijen voorzien tevens in een passiefregeling en in zaakvervanging.
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF
43. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
44. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
45. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2 VCF?
46. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.1 VCF wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.
Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
47. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
48. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
50. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen en de optionele toekenning van de eigen goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
51. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
52. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
53. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?
54. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.
Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.
1.6. Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?
56. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.
57. Samengevat betekent dit concreet het volgende:
- op de toebedeling/toekenning van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
- op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling/toekenning aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
58. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
59. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
60. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
61. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
62. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […], destijds te […], op xx.xx.1980, niet gewijzigd tot op heden.
De echtgenoten hebben geen afstammelingen.
Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst aan te passen, met behoud van het stelsel van scheiding van goederen. Zij wensen de langstlevende van hen verzorgd achter te laten waarbij de langstlevende echtgenoot het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden. Zij wensen daarvoor een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden. Hiertoe zal aan het stelsel van scheiding van goederen een optioneel verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding voor de eigen goederen van de echtgenoten worden toegevoegd.
De aanvragers bezitten diverse roerende goederen in onverdeeldheid. Daarnaast hebben beide echtgenoten ook eigen, niet-onverdeelde roerende en onroerende goederen.
63. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
64. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registatiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een kopie van het huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1980 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[2] Een ontwerp van de voorgenomen wijzigingsakte werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[3] Het toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van het ontwerp van wijzigingsakte van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […]
[4] Het toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van wijzigingsakte van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […]