Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24095 - Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking aan kind Vlaamse Belastingdienst

VB 24095 - Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking aan kind

Voorafgaande beslissing
Nummer
24095
Datum beslissing
16 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Deze aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwelijksgemeenschap van de heer X en mevrouw Y van een onroerend goed, behorende tot het eigen vermogen van mevrouw Y, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten van de blote eigendom van voormeld goed aan hun zoon, de heer Z, niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik overeenkomstig artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], geassocieerd notaris, kantoorhoudende te […], namens:

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1948, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote,

2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1949, rijksregisternummer […],

samenwonende te […].

Hierna genoemd “de schenker(s)”

3. De betrokken partij is het gezamenlijke kind van partijen sub 2:

3.1. De heer Z, geboren te […] op xx.xx.1973, rijksregisternummer […], ongehuwd en bevestigend geen verklaring van wettelijke samenwoning te hebben afgelegd, wonende te […].

Hierna genoemd “de begiftigde”

4. Het betrokken onroerend goed is:

STAD […] - ELFDE AFDELING - […]

Een woning op en met grond, […] (gezinswoning), gekadastreerd sectie C, nummer […] met een oppervlakte van 23a70ca.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Wettelijke bepalingen waarop de beslissing moet slaan:

  • Artikel 2.8.3.0.1 VCF:

§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt de belastbare grondslag als volgt vastgesteld :
1° voor de schenking van financiële instrumenten die toegelaten zijn tot verhandeling op Belgische of buitenlandse gereglementeerde markten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en voor Belgische of buitenlandse multilaterale handelsfaciliteiten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van de voormelde wet, volgens de beurswaarden ervan op datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt. Als er op die datum geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een notering wordt vastgesteld. Als er op de datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt voor bepaalde van de geschonken waarden wel en voor andere geen notering is, wordt de belastbare grondslag van die laatste waarden vastgesteld volgens de beurswaarden op de eerstvolgende dag waarop er wel een notering is;
2° voor de schenking van het vruchtgebruik of de blote eigendom van een onroerend goed, zoals in artikel 2.9.3.0.4 tot en met artikel 2.9.3.0.7 is bepaald;
3° voor de schenking van het op het leven van de begiftigde of een derde gevestigde vruchtgebruik van roerende goederen, volgens de volgende formule :
belastbare grondslag = a x b, waarbij :
a) a = de jaarlijkse opbrengst van de goederen, forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van de goederen;
b) b = de leeftijdscoëfficiënt, vermeld in de tabel van artikel 2.9.3.0.4, § 1, naargelang de leeftijd van de persoon op het hoofd van wie het vruchtgebruik is gevestigd op de datum van de schenking;
4° voor de schenking van het voor een bepaalde tijd gevestigd vruchtgebruik van roerende goederen, door het bedrag van de jaarlijkse opbrengst tegen 4% te kapitaliseren over de duur van het vruchtgebruik, bepaald in de schenkingsakte. De jaarlijkse opbrengst van de roerende goederen wordt forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van die goederen. Het aldus verkregen bedrag van de belastbare grondslag mag evenwel niet meer bedragen dan hetzij de waarde, berekend volgens punt 3°, als het vruchtgebruik gevestigd is ten voordele van een natuurlijke persoon, hetzij twintig keer de opbrengst, als het vruchtgebruik gevestigd is ten voordele van een rechtspersoon;
5° voor de schenking van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker is voorbehouden, op basis van de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen;
6° voor de schenking van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker niet is voorbehouden, op basis van de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen, verminderd met de waarde van het vruchtgebruik, berekend volgens punt 3° of punt 4° ;
7° voor schenkingen van een lijfrente of een levenslang pensioen, op basis van het jaarlijkse bedrag van de uitkering, vermenigvuldigd met de leeftijdscoëfficiënt, vermeld in de tabel van artikel 2.9.3.0.4, § 1, die op de begiftigde moet worden toegepast;
8° voor schenkingen van een altijddurende rente, op basis van het jaarlijkse bedrag van de rente, vermenigvuldigd met twintig.

§ 3. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt de last die bestaat uit een som, een rente of een pensioen, onder kosteloze titel bedongen ten voordele van een derde die aanvaardt, in hoofde van die derde als schenking belast en wordt de last van het aandeel van de hoofdbegiftigde afgetrokken. In de mate dat de schenking betrekking heeft op onroerende goederen, wordt de last in hoofde van de derde als schenking belast volgens de tarieven, vermeld in artikel 2.8.4.1.1, § 1..
”;

  • Artikel 2.8.4.1.1 VCF:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500

TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in
het eerste lid, 10°, of het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun
zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”

  • art. 3.17.0.0.2 VCF:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden
.”.

6. Omschrijving van de verrichting

6.1. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1971 onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1971.

6.2. Zij wensen hun gezinswoning te schenken aan hun enige zoon Z.

6.3. Bij de voorbereiding van het dossier, blijkt dat de gezinswoning een eigen goed van mevrouw Y betreft.

Het goed behoorde, als perceel grond, meer dan dertig jaar te rekenen van heden, toe aan de huwgemeenschap die bestaan heeft tussen de heer en mevrouw A - B, ingevolge aankoop in 1946.

De heer A voornoemd, overleed te […] op xx.xx.1970 en zijn nalatenschap (waaronder de helft van het goed) werd geërfd door zijn enige kind, mevrouw Y, toen nog ongehuwd, voor de helft volle eigendom en de helft blote eigendom en door zijn echtgenote, mevrouw B, voor de helft vruchtgebruik.

Mevrouw Y is op xx.xx.1971 gehuwd te […] met de heer X onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1971.

Bij akte licitatie (doch in de akte op verschillende plaatsen als ‘verkoop’ omschreven) verleden voor meester […], destijds notaris te […], op xx.xx.1973, heeft mevrouw B al haar onverdeelde rechten in het goed (nog steeds perceel grond – in de akte omschreven als land en weiland) te weten de helft volle eigendom en één vierde vruchtgebruik, overgedragen aan haar dochter, mevrouw Y, die er aldus voor het geheel volle eigenaar van werd. De akte vermeldt dat de oplegsom van 283.000 Belgische Frank (op totale waarde van 475.000 BEF) betaald werd aan de moeder. Aangezien mevrouw Y intussen gehuwd was, zal dit met gemeenschappelijke gelden gebeurd zijn.

De woning werd nadien door de echtgenoten X -Y gebouwd met gemeenschappelijk gelden.

6.4. De aanvragers wensen het goed in te brengen in de huwelijksgemeenschap, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun zoon.

III. Motivering van de aanvraag

7. Mevrouw Y blijkt voordien een onverdeeld aandeel in de grond (¼ volle eigendom + ¼ blote eigendom) te hebben verkregen uit de nalatenschap van wijlen haar vader, de heer A.

Nadien, tijdens het huwelijk, namelijk op xx.xx.1973, is er een akte afstand (licitatie) gebeurd voor de overige delen (1/2 volle eigendom + ¼ vruchtgebruik), hetgeen betaald is bij akte door de echtgenoten samen, die nadien ook op voormeld perceel hebben gebouwd (met gemeenschappelijke gelden).

8. De aanvragers waren hier niet van op de hoogte en vermelden dat ze de grond aangekocht hebben van de moeder van mevrouw Y en er nadien samen op gebouwd hebben.

Omdat destijds mevrouw Y diende te worden gemachtigd door haar echtgenoot en de heer X daarom de akte mede-ondertekend heeft, waren de aanvragers nog meer in de veronderstelling dat het goed van hen beiden was.

Het was een totaal andere tijdsgeest en bovendien was de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen van tegenwoordig goed op dat moment (nog) niet mogelijk. Het huwelijkscontract, zoals dat van de heer en mevrouw X - Y, verleden voor notaris […] op xx.xx.1971, inhoudende een wettelijk stelsel met verblijvingsbeding voor het gemeenschappelijk vermogen bij de ontbinding ervan door het overlijden van één van de echtgenoten, was destijds vaststaand.

Het huwelijksvermogensstelsel waar echtgenoten onder gehuwd waren bij de aanvang van het huwelijk, was immers tot de inwerkingtreding wet van 14 juli 1976 onveranderlijk.

9. De aanvragers stellen dat de huidige inbreng van de woning in het gemeenschappelijk vermogen, gelet op de ondergeschikte waarde van het geërfde deel, dan nog alleen in de grond, een rechtzetting is van hetgeen ten tijde van de afstand (nog) niet mogelijk was.

De woning is al altijd (vanaf de bouw) de gezinswoning van de partijen, die het altijd als hun (gemeenschappelijke) woning beschouwd hebben, en deze ook op die manier (voor het overgrote deel) hebben gefinancierd.

10. De inbreng in het gemeenschappelijk vermogen zou ook een einde stellen aan de (belangrijke) vergoedingsrekeningen die bestaan tussen het eigen vermogen van mevrouw Y en het gemeenschappelijk vermogen X - Y.

11. De daaropvolgende schenking door beide echtgenoten samen zou ook tegemoetkomen aan de gezinsdynamiek, aangezien de zoon dan van zijn beide ouders (een aandeel in) de gezinswoning zal geschonken krijgen en er een aanwassend vruchtgebruik in voordeel van de langstlevende van hen kan voorbehouden blijven.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

12. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

13. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

  • Artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF dat luidt als volgt:

§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”;

  • Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
”;

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
”.

14. De gezinswoning te […] is een eigen goed van de mevrouw Y.

15. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

16. Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.

Met deze progressiviteit in de schenkbelasting wordt bedoeld dat het tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen wordt bepaald door een dubbel progressievoorbehoud: zowel de band die de schenker heeft met de begiftigde, als de grootte van de schenking bepalen het tarief.

17. Om deze progressiviteit in de schenkbelasting te kunnen kaderen moeten we teruggrijpen naar het verleden:

Vóór de Wet van 30 augustus 1913 werd het schenkingsrecht berekend volgens een gewoon evenredig tarief met een verschillend percentage naargelang de schenking roerende of onroerende goederen tot voorwerp had, naargelang het ging om schenkingen aan verwanten in de rechte lijn of aan andere personen.

Door de Wet van 30 augustus 1913 werden voor het schenkingsrecht en het successierecht dezelfde tarieven ingevoerd. Hierbij werd de verschillende tarifering van de schenkingen van roerende en van onroerende goederen opgeheven doch werden voor de schenkingen aan andere dan verwanten in rechte lijn verschillende tariefklassen ingevoerd.

Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd de parallelle tarifering van de schenkingsrechten en de successierechten verbroken door de invoering van een progressief successierecht per schijf. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.

In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19 , 109) is het volgende te lezen:

Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.

Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.

Indiener eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.

Deze maatregel gaf geen bevrediging.

Voor belangrijke schenkingen lieten de percentages nog in belangrijke mate de ontwijking toe van de successierechten. Bovendien werden schenkingen voor een klein of middelmatig bedrag door de toepasselijke percentages gehinderd.

Met het K.B. nr. 9 van 3 juli 1939 (BS 5 juni 1939, 4544) werd zowel voor de successierechten als voor de schenkingsrechten dezelfde progressieve tarieven ingevoerd.

In het verslag aan de koning valt te lezen:

Twee verwijten werd in den laatsten tijd gericht tot het huidig heffingsstelsel der evenredige registratierechten op de schenkingsakten.

Het eerste is dat, om reden van hun hoog bedrag … deze rechten doorgaans van aard zijn de giften onder levenden tusschen personen van lage of middelbaren stand te verhinderen, hetgeen bijzonder betreurenswaardig is wanneer het gaat om verdeelingen gedaan door bloedverwanten in de opgaande lijn.

Het tweede is dat de niet-progressiviteit van de belasting het bedrog aanmoedigt dat er voor rijke personen in bestaat, aan den vooravond van hun dood, door geregistreerde akte, de geheelheid of een deel van hun goederen aan hun vermoedelijke erfgenamen of legatarissen te schenken, en zulks derwijzen dat deze het hoog bedrag niet hoeven te betalen van de progressieve successierechten, die berekend worden op alles wat zij in de nalatenschap van den schenking mochten verkrijgen.

Ten einde aan die nadeelen te verhelpen, belast artikel 8 de schenkingen onder levenden met dezelfde progressieve rechten als de nalatenschappen …”.

Deze aangenomen progressieve tarieven werden overgenomen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en griffierechten.

Na de regionalisering van de successie- en de schenkingsrechten is er in de meeste gewesten opnieuw een verschil tussen beiden tarieven.

In het licht van de vroegere activering van vermogen en het zichtbaar maken van overdrachten van vermogen werd het progressief tarief voor de schenking van roerende goederen afgeschaft en vervangen door een vast tarief. Voor onroerende goederen bleef dit evenwel bestaan met dezelfde ratio legis, nl. de waarde van het geschonken onroerend goed bepaalt de hoogte van de belasting.

18. In casu wensen de aanvragers de blote eigendom van het woonhuis te […], aan hun zoon Z te schenken.

19. Door het vermelde onroerend goed in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en binnen een korte termijn te schenken wordt de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft. Hierdoor wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting en worden deze rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd. De belastingplichtige dient bijgevolg te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

20. De echtgenoten X- Y vermelden in hun aanvraag dat ze niet op de hoogte waren van het feit dat de woning te […] een eigen goed van mevrouw Y was. Zij stellen dat het deel van de grond dat mevrouw Y bekwam ingevolge afstand (licitatie) betaald werd door de echtgenoten samen en zij nadien op het perceel hebben gebouwd met gemeenschappelijke gelden. Zij stellen bovendien dat de huidige inbreng in het gemeenschappelijk vermogen een rechtzetting is van hetgeen ten tijde van de afstand (nog) niet mogelijk was.

21. Echter was de grond waarop de woning werd opgericht reeds het eigen goed van mevrouw Y sedert xx.xx.1973. Er werd geen afstand van het recht van natrekking gedaan op het ogenblik van het optrekken van de woning.

22. Zelfs indien een inbreng van de grond in het gemeenschappelijk vermogen door mevrouw Y niet mogelijk was op het ogenblik van de de akte afstand (licitatie) op xx.xx.1973, dan nog belette niets de partijen om het eigen onroerend goed van mevrouw Y reeds eerder in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen om de juridische realiteit in overeenstemming te brengen met de economische realiteit of solidariteitsgedachte tussen de echtgenoten.

23. Worden door het besluitvormingsorgaan evenmin beschouwd als voldoende niet-fiscale argumenten die opwegen tegen de fiscale:

23.1. Vermijden vergoedingsrekeningen

Het vermijden van vergoedingsrekeningen is de vrije keuze van de echtgenoten. Dit voornemen weegt evenwel niet op tegen de fiscale motieven (vermindering van heffingsgrondslag en dus belastingbesparing).

23.2. Tegemoetkoming aan de gezinsdynamiek

Het feit dat de zoon dan van beide ouders zal geschonken krijgen is een louter emotionele reden die niet opweegt tegen de fiscale motieven (vermindering van heffingsgrondslag en dus belastingbesparing).

Het gegeven dat er een aanwassend vruchtgebruik in het voordeel van de langstlevende kan voorbehouden blijven, kan ook op andere manieren bereikt worden.

24. Gelet op het voorgaande beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF moet worden toegepast aangezien de partijen niet op afdoende wijze aantonen dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.

25. Bijgevolg zal de schenkbelasting op de schenking van de onroerende goederen vermeld onder punt 4. worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen