Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24087 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 24087 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
24087
Datum beslissing
19 november 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.1995 onder het stelsel van scheiding van goederen.[1]

2. Zij wensen dit oorspronkelijk stelsel van scheiding van goederen nog steeds te behouden gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie en bescherming tegen aanspraken van schuldeisers, maar zij wensen dit gekozen huwelijksstelsel aan te vullen, om elkaar beter en doeltreffender te kunnen beschermen in geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden.[2]

3. De regeling ten voordele van de langstlevende is vervat in een optioneel toekenningsbeding voor de aandelen van de besloten vennootschap Z en de aandelen van de maatschap Z die exclusief toebehoren aan de heer X respectievelijk mevrouw Y (zie artikel 34 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst), waarvan de modaliteiten en de keuzemogelijkheden in het bijgevoegde ontwerp van huwelijksovereenkomst nader zijn uitgewerkt.

4. Vooraleer de echtgenoten deze huwelijksovereenkomst laten verlijden, wensen zij zekerheid over de fiscale behandeling ervan voor het geval van overlijden van één van hen. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:

  • de opname en de uitwerking van het optioneel toekenningsbeding, zoals vervat in de artikelen 30 tot en met 33 (algemene principes) en artikelen 34 tot en met 39 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst in bijlage 4, niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

de opname en de uitwerking van het optioneel toekenningsbeding evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door […] te […], namens:

de heer X, geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1963 en met rijksregisternummer […][3] (hierna genoemd ‘de heer X) en mevrouw Y, geboren te […] (Nederland) op xx.xx.1965 en met rijksregisternummer […][4] (hierna genoemd ‘mevrouw Y’) (beiden hierna samen ook genoemd ‘de echtgenoten’).

De echtgenoten wonen samen te […].

De echtgenoten hebben samen drie gemeenschappelijke kinderen.

De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit, maar hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. De echtgenoten kozen initieel voor een huwelijksstelsel van zuivere scheiding van goederen naar Belgisch recht ingevolge een huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.1995.

7. Binnen het basisstelsel van scheiding van goederen willen de echtgenoten thans een huwelijksvermogensrechtelijke regeling ten voordele van de langstlevende van hen toevoegen via een optioneel toekenningsbeding.

Het beding is optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens de keuzemogelijkheden nader in het ontwerp van huwelijksovereenkomst uitgewerkt.

8. De aanvraag van de echtgenoten betreft het toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Dit beding wordt hierna verkort aangeduid als het ‘optioneel toekenningbeding’. Onder deze verkorte aanduiding moet worden begrepen, het beding dat in een integrale toekenning van elk van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning voor elk van deze goederen. De werking van dit beding wordt hierna toegelicht.

9. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de roerende goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn. Deze goederen worden in het ontwerp van wijziging van huwelijksovereenkomst en hierna aangeduid als de ‘toe te kennen goederen’.

10. Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op dit toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij dus nog kiezen, voor de door hem of haar toe te kennen goederen, voor een beperkte toewijzing (bijvoorbeeld beperkt tot vruchtgebruik van alle of van sommige toe te kennen goederen), of voor een afwijkende toekenningssleutel beperkt tot een breukdeel, voor zover de goederen waarvoor die afwijking toepasselijk zou zijn, gevoeglijk deelbaar zijn, zodat geen onverdeeldheid ontstaat tussen het vermogen van de langstlevende en de nalatenschap van de overleden echtgenoot. Het toekenningsbeding zal geen uitwerking hebben indien de langstlevende geen (tijdige) keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.

III. Motivering van de aanvraag

11. De echtgenoten hebben destijds gekozen voor een stelsel van scheiding van goederen. Zij willen immers tijdens hun huwelijk in het beheer van hun inkomsten en van hun vermogens de ruimste autonomie genieten en behouden. Ook willen ze dat ieder van hen maximaal beschermd is tegen het risico van schulden door de ander aangegaan.

12. Met de voorgenomen, nieuwe regeling, willen de echtgenoten de hardheid van de scheiding van goederen die nog steeds de basis vormt van hun huwelijksstelsel, verzachten. Een zuivere en ongecorrigeerde scheiding van goederen is voor geen van de echtgenoten gewenst, en zou onverenigbaar zijn met hun wens om een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling uit te werken, die exact overeenkomt met hetgeen hun huwelijksstelsel hen moet bieden.

13. Onontbeerlijk voor de echtgenoten is dat ze voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van hen in een goede en flexibele bescherming van de langstlevende voorzien. Dit willen de echtgenoten zoals vermeld bereiken via een optioneel toekenningsbeding, hetgeen hierna verder wordt toegelicht.

14. Die regeling willen ze uitwerken binnen het actuele wettelijk kader van huwelijksvoordelen, met hun kwalificatie als niet-schenkingen zoals nader bepaald in artikel 2.3.57 BW dat op hen toepasselijk zal zijn, nu ze drie gemeenschappelijke kinderen hebben en geen van hen een niet-gemeenschappelijk kind heeft.

15. De voorgenomen regeling die de echtgenoten wensen toe te voegen aan hun huwelijksstelsel wordt ingegeven door verschillende noden en beweegredenen in hoofde van de echtgenoten.

Uiteenzetting van de motivering

16. Het optioneel toekenningsbeding slaat op concrete goederen van de ene dan wel van de andere echtgenoot, waarvan beide echtgenoten willen dat ze evenzeer bij overlijden van één van de echtgenoten onbeperkt, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, ter zijne of hare beschikking worden gesteld, eveneens los van iedere roeping tot de nalatenschap van de overleden echtgenoot.

17. De belangrijkste beweegreden die de echtgenoten ertoe brengt deze regeling in hun huwelijksovereenkomst op te nemen, ligt in de kwalificatie ervan als huwelijksvoordeel. De echtgenoten wensen uitdrukkelijk dat het optioneel toekenningsbeding in hun huwelijksstelsel geïntegreerd wordt.

Deze nieuwe regeling beoogt immers de hardheid van de scheiding van goederen, die nog steeds de basis vormt van hun huwelijksstelsel, te verzachten. Een zuivere en ongecorrigeerde scheiding van goederen is voor geen van de echtgenoten langer gewenst, en is onverenigbaar met hun wens om een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling uit te werken, die exact overeenkomt met hetgeen hun huwelijksstelsel hun moet bieden, mede gelet op de specifieke patrimoniale situatie van elk van hen.

Zo lichten de echtgenoten het zelf toe in de intentieverklaring van hun huwelijksovereenkomst: Het is daarbij essentieel dat deze regeling in deze nieuwe huwelijksovereenkomst wordt opgenomen en met het huwelijksstelsel wordt verweven, omdat deze regeling eveneens gestoeld is op huwelijksvermogensrechtelijke afspraken tussen de echtgenoten. Ze gaat helemaal niet uit van enige intentie van de echtgenoten om de andere, voor het geval hij/zij langer zou leven, onder kosteloze titel te begiftigen, met andere woorden om hem/haar kosteloos te verrijken of te begiftigen. De intentie is enkel om de langstlevende toe te kennen waar deze, naar het oordeel van beide echtgenoten, op gerechtigd hoort te zijn. Het is dus essentieel dat de uitgewerkte regeling niet als schenking, en enkel als huwelijksvoordeel kan worden gekwalificeerd.

18. De kwalificatie als huwelijksvoordeel maakt het optioneel toekenningsbeding bovendien zo ruim mogelijk reserve-bestendig. Het slaat immers op goederen die voor elk van de echtgenoten huwelijkse aanwinsten zijn. De echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen. Het huwelijksvoordeel dat door dit optioneel toekenningsbeding door de langstlevende wordt verkregen is dus een volkomen huwelijksvoordeel. Volkomen huwelijksvoordelen worden niet opgenomen in de rekenboedel en niet op het beschikbaar deel aangerekend. Ze zijn dan ook niet vatbaar voor enige vordering tot inkorting.

Voordelen voor de langstlevende die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de echtgenoten mekaar via een gift, d.w.z. via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen de huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden, met het risico van inkorting indien het beschikbaar deel wordt overtroffen. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval.

19. Als bijkomende motieven voor de gekozen regeling geven de echtgenoten ook nog aan dat het optioneel toekenningsbeding, zoals hierna toegelicht, volkomen verenigbaar is met de autonomie die ze voor zichzelf voorbehouden door de initiële keuze voor een stelsel van scheiding van goederen. Met name voor de goederen die hen exclusief toebehoren en voorwerp kunnen zijn van een toekenning aan de langstlevende, vermelden ze in hun ontwerp van huwelijksovereenkomst expliciet (zie artikel 39 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst):

De echtgenoten kunnen over de goederen die het voorwerp zijn van het toekenningsbeding tijdens het huwelijk vrij beschikken, onder voorbehoud van volgende beperkingen.

Voor beschikkingen ten bezwarende titel:

  • De echtgenoten kunnen deze goederen vrij besteden en vervreemden zolang hiervoor goederen worden verkregen waarop zaakvervanging zal gelden, zoals uitvoerig in Artikel 9 omschreven;
  • Indien de goederen niet door andere goederen worden vervangen in de zin van Artikel 9, kunnen de echtgenoten deze goederen enkel aanwenden voor gezinsgerelateerde bestedingen en uitgaven. Gezinsgerelateerde uitgaven zoals hier bedoeld zijn alle uitgaven met deze goederen die niet plaatsvinden met het oogmerk om de andere echtgenoot te benadelen. Deze uitgaven zijn dus veel ruimer dan hetgeen is bedoeld met gezinslasten zoals wettelijk in artikel 217 oud BW omschreven.

Voor beschikkingen ten kosteloze titel:

  • De echtgenoten kunnen de goederen die het voorwerp zijn van het toekenningsbeding niet schenken zonder instemming van de andere echtgenoot, tenzij het om een gebruikelijke schenking zou gaan (zoals in artikel 4.87, §2, eerste lid BW omschreven).

Een dergelijke autonomie zouden de echtgenoten ook behouden mochten ze géén huwelijksvoordeel en dus géén optioneel toekenningsbeding aan hun scheiding van goederen toevoegen. Het is echter voor de echtgenoten, zoals reeds aangehaald, ondenkbaar dat ze zouden kiezen voor het behoud van het stelsel van scheiding van goederen indien ze niet meteen en onopzegbaar een voor de langstlevende flexibele regeling uitwerken die hem of haar een groot comfort ten titel van huwelijksvoordeel kan bieden. Elk van deze doelstellingen is voor hen beiden even belangrijk als deze betreffende hun autonomie.

20. Ook willen de echtgenoten met het optioneel toekenningsbeding een onopzegbare regeling bereiken, die dus niet eenzijdig door één van hen kan worden gewijzigd of ingetrokken. Daarom moet deze regeling in hun huwelijksovereenkomst worden opgenomen én in het gekozen huwelijksstelsel worden geïntegreerd. Met respect voor mekaars autonomie willen de echtgenoten aan de langstlevende, op de goederen die op het einde van hun huwelijk in het vermogen van de eerst overledene aanwezig zullen zijn, rechten toekennen die op dat ogenblik onbetwistbaar kunnen worden uitgeoefend, louter krachtens die huwelijksovereenkomst.

Om de langstlevende het comfort en de bescherming toe te kennen die ze voor ogen hebben, is een testamentaire beschikking dus niet geschikt, want die biedt onvoldoende zekerheid aan de langstlevende, gelet op het essentieel herroepbaar karakter ervan.

Een schenking van toekomstige goederen of contractuele erfstelling kan wel onherroepelijk worden bedongen indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen, maar is evenmin een waardig alternatief voor het optioneel toekenningsbeding dat de echtgenoten voor ogen hebben. Een onherroepelijke contractuele erfstelling verhindert immers dat de schenker om niet beschikt over de in de schenking begrepen goederen, tenzij over geringe bedragen (art. 4.233, § 2 en 4.240 BW). Ze is dus niet verenigbaar met de bestuursautonomie die de echtgenoten tijdens het huwelijk wensen te behouden. Volgens het optioneel toekenningsbeding kan elke echtgenoot immers wél nog onder kosteloze titel beschikken over de goederen die het voorwerp kunnen zijn van een toekenning aan de langstlevende, voor zover hij de andere echtgenoot hierover informeert (artikel 39, eerder onder randnummer 18 integraal aangehaald).[5]

Evenmin is voor de echtgenoten de mogelijkheid van een schenking van tegenwoordige goederen geschikt om hun doelstellingen te bereiken. Een dergelijke schenking is ook onherroepelijk indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt bedongen (art. 4.240 BW). Ze is echter totaal onverenigbaar met de ruimte die de echtgenoten mekaar willen laten om tijdens het huwelijk verder autonome beschikkingsbevoegdheden op het eigen vermogen uit te oefenen. Een dergelijke schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht ten voordele van de andere echtgenoot leiden. Dat is niet wat de echtgenoten beogen. Ze willen het comfort van de langstlevende veilig stellen, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, en dus enkel overlevingsrechten hiervoor toekennen, geen actuele eigendomsrechten.

Bovendien is elke beschikking onder kosteloze titel ook onverenigbaar met de meest essentiële bekommernis van de echtgenoten, die mekaar voor de goederen in het beding omschreven, een niet- schenking willen toekennen, met andere woorden een huwelijksvoordeel, zoals reeds toegelicht.

21. Verder streven de echtgenoten ook naar flexibiliteit die ze voor de langstlevende wensen zodat hij of zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door overlijden zelf mag bepalen of en in welke mate hij of zij zich op het optioneel toekenningsbeding wil beroepen. Deze flexibiliteit kan met een contractuele erfstelling niet worden bereikt. Ook aan deze wens van de echtgenoten beantwoordt een contractuele erfstelling niet. Een contractuele erfstelling kan na het overlijden van de beschikker wel door de begiftigde worden aanvaard (ook onder voorrecht van boedelbeschrijving) of verworpen, maar de begiftigde kan niet de optie worden verleend voor een gedeeltelijke aanvaarding, noch voor een aanvaarding beperkt tot bepaalde goederen.

Met het optioneel toekenningsbeding behoudt de langstlevende de keuze om, na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel. De niet gekozen goederen vallen desgevallend in de nalatenschap van de overleden echtgenoot en zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de overleden echtgenoot hierover zou hebben getroffen. De langstlevende kan dus na overlijden zelf afwegen waar zijn of haar belangen best mee gediend zijn, en hij of zij mag daarbij zelfstandig oordelen of en hoe hij of zij op dat ogenblik deze eigen belangen afweegt met deze van de erfgenamen van de overleden echtgenoot.

Conclusie

22. Het optioneel toekenningsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laat hen toe om, binnen dit stelsel en ten titel van huwelijksvoordeel, zonder intentie om te begiftigen, op een wijze die totaal verenigbaar is met de autonomie die ze met dit stelsel onderling willen vastleggen, hun beider wensen voor het comfort van de langstlevende zeer ruim en tegelijk zeer flexibel te bereiken, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft. Dit gebeurt bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.

Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om het optioneel toekenningsbeding, dat in deze aanvraag wordt vermeld, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

De door de echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

Fiscale kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

23. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

Het optioneel toekenningsbeding is een huwelijksvermogensrechtelijk beding dat de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelt en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.

24. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet- gemeenschappelijke kinderen). Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

25. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF.

2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

26. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het optioneel toekenningsbeding zal weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

27. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

28. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan dat stelsel is/wordt zelfs geen beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel wensen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen een optioneel toekenningsbeding toe te voegen m.b.t. bepaalde goederen die exclusief aan de heer X respectievelijk mevrouw Y toebehoren. Dit beding heeft geen betrekking op gemeenschapsgoederen, vermits tussen de echtgenoten geen gemeenschap wordt gecreëerd.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

29. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. een kosteloze beschikking;
  2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
  3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

30. Het voorgenomen optioneel toekenningsbeding houdt evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het SP 17044

31. Het optioneel toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Het beding is inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als beding met betrekking tot de werking en vereffening van het vermogen van de echtgenoten. Het is met het huwelijksstelsel verweven en maakt daar integraal deel van uit. Het beding kan niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

32. Er is met betrekking tot het overwogen optioneel toekenningsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. Het optioneel toekenningsbeding dat de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat het niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeert, maar wel als een huwelijksvoordeel. Het optioneel toekenningsbeding is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en valt niet onder de vereisten van het SP 17044.

De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat het optioneel toekenningsbeding als een huwelijksvoordeel kwalificeert.

6. De keuze voor de ontworpen huwelijksovereenkomst maakt geen fiscaal misbruik uit

33. Het voorgenomen optioneel toekenningsbeding frustreert de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van één van hen beogen. Ze beogen een huwelijksvoordeel met specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreert deze verrichting ook art. 2.7.1.0.5 VCF, dat enkel kosteloze beschikkingen beoogt, niet.

34. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen de echtgenoten geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan.

35. De keuze voor het behoud van het stelsel van scheiding van goederen en het optioneel toekenningsbeding dat de echtgenoten daaraan wensen toe te voegen, frustreert evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan voor die keuze en het daaruit te verkrijgen huwelijksvoordeel immers sterke niet-fiscale motieven, die uitvoering zijn toegelicht.

De voorgenomen verrichting frustreert noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op de voorgenomen verrichting toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.

IV. Beslissing

36. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

37. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

38. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

39. Aanvragers wensen hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van 24 november 1995 houdende aanneming van een stelsel van scheiding van goederen, aan te passen door toevoeging van een optioneel toekenningsbeding voor zover het huwelijk wordt ontbonden door overlijden.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

40. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

41. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van het in casu voorgenomen beding als huwelijksvoordeel.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

42. In de mate dat het toekenningsbeding in casu effectief een geldig huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

43. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

44. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

45. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

46. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

47. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De toekenning van niet-onverdeelde goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

48. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

49. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

50. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

51. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

52. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevend met fiscale motieven.

53. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

54. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

55. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het stelsel van scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden op 24 november 1995.

56. Aanvragers nemen zich voor om deze huwelijksovereenkomst van 24 november 1995, te wijzigen door toevoeging van een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot welbepaalde roerende goederen.

57. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

58. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1995 wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een ontwerp van de wijzigende huwelijksovereenkomst wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Een kopie van een uittreksel uit het rijksregister wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Een kopie van een uittreksel uit het rijksregister wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[5] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: in artikel 39 van het voorgelegde ontwerp van huwelijksovereenkomst wordt bedongen dat de echtgenoten de toestemming van elkaar nodig hebben voor de schenking van de goederen die het voorwerp zijn van het toekenningsbeding.