Gedaan met laden. U bevindt zich op: Uitvoer door beroepshandelaar - vrijstelling - datum factuur mag dateren van voor de datum van inschrijving Vlaamse Belastingdienst

Uitvoer door beroepshandelaar - vrijstelling - datum factuur mag dateren van voor de datum van inschrijving

Rechtspraak
Nummer

2023/AR/1704

Datum beslissing

4 maart 2025

Publicatiedatum

6 mei 2025

Rechtbank

Hof van Beroep te Gent

Status

Definitief

Heffing

  • Belasting op de inverkeerstelling

Wettelijke basis

  • art. 2.3.6.0.1, §2 VCF

Samenvatting

De belastingplichtige heeft op 1 juni 2021 vijf wagens verkocht aan een Guyaanse klant. Deze facturen werden op 23 juni 2021 betaald. Navolgend heeft de belastingplichtige vijf auto’s besteld bij een Citroënverdeler, dewelke werden gefactureerd aan de belastingplichtige op 23 en 24 juni 2021. Op 25 en 28 juni 2021 werden de wagens ingeschreven door de belastingplichtige in België, en werden de wagens eveneens afgehaald voor transport naar Guyana. De wagens werden ten slotte geschrapt bij de DIV op 1 oktober 2021.

Artikel 2.3.6.0.1, §2 VCF bepaalt dat er een vrijstelling van belasting wordt verleend voor voertuigen die binnen zes maanden na de inschrijving worden overgebracht naar een andere staat van de EER en daar onder een definitieve regeling worden ingeschreven. Hiervoor moeten bepaalde documenten worden voorgelegd (waaronder het bewijs van inschrijving van het voertuig in de betrokken staat). Een beroepshandelaar uit de automobielsector kan het bewijs van inschrijving van het voertuig in de betrokken staat vervangen door een afschrift van de factuur die de overdracht bekrachtigt.

Het Hof oordeelt dat appellante (de belastingplichtige) alle wettelijke vereiste bewijzen heeft voorgelegd en dat de zienswijze van de administratie een extra voorwaarde toevoegt aan de wet. De wet stelt immers geen enkele voorwaarde wat betreft de datum van de factuur en de betaling waarvan een beroepshandelaar in auto’s volgens artikel 2.3.6.0.1, 3de lid VCF gebruik kan maken.

Waar de wetgever volgens het eerste lid van de betreffende wetsbepaling essentieel belang aan hecht, is dat het voertuig naar de andere staat van de Europese Economische Ruimte wordt overgebracht en daar onder een definitieve regeling wordt ingeschreven. Het enkele feit dat de appellante de facturen waarmee zij het bewijs van overbrenging naar Frans Guyana en de (definitieve) inschrijving daar, mag leveren, al opstelde en liet betalen voorafgaand aan de inschrijving in de DIV (omdat ze eerst wilde betaald zijn om zich economisch in te dekken), houdt niet in dat niet voldaan is aan de voorwaarde dat de voertuigen pas na de inschrijving in de DIV naar de andere staat werden overgebracht en er werden ingeschreven. Het belet immers niet dat de beroepsverkoper de datum van overbrenging na die inschrijving bij de DIV bewijst, wat hier het geval is.

Men kan daarbij de bedenking maken dat zelfs met een factuur en betaling die zich in de tijd situeren binnen de zes maanden vanaf de inschrijving in het DIV nog geen bewijs van overbrenging naar en inschrijving in die andere E.E.R.-staat geleverd is; dat is nu eenmaal een gevolg van het feit dat het derde lid van artikel 2.3.6.0.1, §2 VCF een vervangend bewijs toelaat dat minder strikt is en uitgaat van een vermoeden, en dit zonder een vereiste te stellen wat de datum van de factuur en de betaling betreft.

Het Hof vindt het ook bedenkelijk dat de dossierbehandelaar in de beslissing over het bezwaar stelt dat de appellante dan maar de BIV aan de klant moet doorrekenen. Het Hof meent dat VLABEL daardoor geen blijk van respect voor de vrije markt vertoont en het principe van “good practices” tussen handelaars binnen de EER.