Gedaan met laden. U bevindt zich op: Gebrekkige motivering leidt niet tot nietigheid aanslag - leningsovereenkomst als schuld in hoofde van erflater aanvaard als passief - 4-partijenstructuur Vlaamse Belastingdienst

Gebrekkige motivering leidt niet tot nietigheid aanslag - leningsovereenkomst als schuld in hoofde van erflater aanvaard als passief - 4-partijenstructuur

Rechtspraak
Nummer

23/1105/A - 23/1106/A – 23/1107/A

Datum beslissing

19 maart 2025

Publicatiedatum

29 april 2025

Rechtbank

Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent

Status

Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.4.1. VCF

Samenvatting

Op 28 mei 2021 overleed de heer T D S (hierna: “de erflater”) plots en geheel onverwacht op 42-jarige leeftijd ten gevolge van een hartaanval. De erflater overleed zonder testament na te laten. Er werd door de erflater evenmin een erfovereenkomst opgesteld.

De erflater was gehuwd met mevrouw S T S, zijnde belastingplichtige, op 30 maart 2002 te India, dit zonder huwelijkscontract. Het huwelijk werd beheerst door het Indisch recht, zijnde een stelsel van scheiding van goederen.

Hij liet twee kinderen na:

A T S (dochter), geboren op 31 maart 2006;

Sh T S (zoon), geboren op 23 juni 2008.

De twee andere geschildossiers zijn identiek en zijn die van de kinderen, waarbij de moeder optreedt QQ in haar hoedanigheid van ouder over de persoon en goederen van haar minderjarig kind.

Middels gezamenlijke aangifte van nalatenschap van 14 december 2021 werd volgend vermogen aangegeven:

  • eigen roerend vermogen: 11.612.708,50 EUR
  • eigen onroerend vermogen: 1.115.406,93 EUR

Het belangrijkste bestanddeel van het eigen roerend vermogen betreft een rekening­ courant in V D BV voor een bedrag van 10.521.887,49 EUR.

Wat het passief betreft werd een totale schuld van 12.726.323,76 EUR aangegeven. Het belangrijkste bestanddeel daarvan betreft een schuld (“persoonlijke lening”) aan de vader van de erflater voor een bedrag van 15.518.152,02 USD, hetzij omgerekend 12.726.048,52 EUR (koers 0,820075 EUR).

Ter staving van de schuld aan de vader werden als bijlage gevoegd: een “Verklaring van de schuldeiser over het bestaan van leningsschulden in een nalatenschap” en een kopie van de leningovereenkomsten.

Op 1 april 2022 maakte VLABEL aan de notaris de aanslagbiljetten over voor een totaal te betalen bedrag van 3.003.240,47 EUR, samengesteld uit:

  • het aanslagbiljet op naam van S T S (echtgenote), voor een te betalen bedrag van 1.714.768,89 EUR (zijnde 1.633.113,23 EUR verschuldigde rechten en 81.655,66 EUR belastingverhogingen);
  • het aanslagbiljet op naam van A T S (dochter), voor een te betalen bedrag van 644.353,89 EUR (zijnde 613.670,37 EUR verschuldigde rechten en 30.683,52 EUR belastingverhogingen);
  • het aanslagbiljet op naam van Sh T S (zoon), voor een te betalen bedrag van 644.117,64 EUR (zijnde 613.445,37 EUR verschuldigde rechten en 30.672,27 EUR belastingverhogingen);

Bij de “toelichting” inzake het verworpen passief werd op de aanslagbiljetten vermeld: “Verworpen passief: X voor de helft. Reden : last van het huishouden. Schuld aan vader 12.726.048,52 EUR. Reden: artikel 2.7.3.4.4 VCF.”

Per aangetekende brief van 14 juni 2022 werd tegen deze zes aanslagen een bezwaar ingediend. In hoofdorde werd aangevoerd dat de aanslagen van 1 april 2022 nietig zijn wegens gebrek aan motivering. In ondergeschikte orde werd geargumenteerd dat de schuld aan vader niet onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.3.4.4, eerste lid VCF valt. In uiterst ondergeschikte orde werd aangevoerd dat, zelfs indien de schuld in eerste instantie onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.3.4.4 VCF zou vallen, deze schuld dan alsnog aanvaard dient te worden als passief van de nalatenschap omdat de echtheid van de schuld vaststaat.

Als bewijsstukken werden overgemaakt: (1) kopie leningovereenkomsten (14 stukken), (2) kopie bankuittreksels (6 stukken), (3) kopie grootboekuittreksel rekening-courant erflater, (4) kopie aangifte (India) inkomsten D B S aj 2020-21, (5) kopie betwiste aanslagen (6 stukken).

Gelet op het voorgaande werd gevraagd om de zes aanslagen te vernietigen, minstens te ontheffen.

Bij beslissing van 23 januari 2023 werd het bezwaar afgewezen als ongegrond.

Hierop dienden de moeder en de twee kinderen elk apart een verzoekschrift in bij de rechtbank (de moeder handelend qualitate qua in haar hoedanigheid van ouder over de persoon en de goederen van haar (toen) minderjarige kinderen).

Over de nietigheid van de aanslagen wegens gebrek aan motivering

In hoofdorde werpt belastingplichtige op dat de aanslag van 1 april 2022 nietig verklaard moet worden omdat deze niet gemotiveerd is. VLABEL licht in de aanslag nergens toe waarom de schuld aan de vader onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.3.4.4 VCF zou vallen, en zelfs indien artikel 2.7.3.4.4 VCF prima facie van toepassing zou zijn, dient VLABEL nog steeds te motiveren waarom zij de echtheid van de schuld niet aanvaardt wanneer de erfgenamen de echtheid aantonen (cf. laatste lid van artikel 2.7.3.4.4 VCF), aldus belastingplichtige. Zij stelt dat de erfgenamen bij de aangifte nalatenschap voldoende bewijsstukken gevoegd hadden om de echtheid van de schuld aan te tonen. Dat de aanslag gebrekkig gemotiveerd is, staat niet ter discussie, nu in de administratieve beslissing op bezwaar erkend wordt dat de verwijzing naar artikel 2.7.3.4.4 VCF niet correct is en dat hierdoor sprake is van een gebrekkige motivering, aldus belastingplichtige. Voorts meent zij dat de niet motivering van de aanslagen het bezwaarrecht van de erfgenamen de facto uitholt. Bij uitbreiding, en als logisch gevolg van het voorgaande, dient ook de aanvullende aanslag van 8 april 2022 nietig te worden verklaard, aldus belastingplichtige.

De rechtbank stelt vast dat de aanslag van 1 april 2022 op het ogenblik van de vestiging gebrekkig gemotiveerd was.

Als reden voor de verwerping van de passiefpost “Schuld aan vader 12.726.048,52 EUR” werd in de toelichting op het aanslagbiljet verwezen naar artikel 2.7.3.4.4 VCF. VLABEL is het met belastingplichtige eens dat de verwijzing naar dit artikel niet correct is.

Dit werd reeds in de administratieve beslissing door VLABEL erkend (stuk 9 van eiseres): “( ...) Het klopt dat de verwijzing naar artikel 2.7.3.4.4 VCF niet correct is en dat er hierdoor sprake is van een gebrekkige motivering. Evenwel blijkt uit het aanslagbiljet wel dat de specifieke passiefpost niet werd aanvaard voor de berekening van de erfbelasting. Er wordt uitdrukkelijk opgegeven dat deze werd verworpen. (...) Zoals reeds bevestig[d] kent artikel 2.7.3.4.4 VCF geen toepassing en werd foutief naar dit artikel verwezen. (...)”

Ook in dit geding betwist VLABEL niet dat er sprake is van een gebrekkige motivering en erkent zij dat de verwijzing naar artikel 2.7.3.4.4 VCF niet correct is.

Evenwel leidt een gebrekkige motivering bij de vestiging van de aanslag op zich niet tot de nietigheid van de aanslag, aldus de rechtbank.

Vooreerst stelt de rechtbank vast dat de foutieve verwijzing in de toelichting naar artikel 2.7.3.4.4 VCF belastingplichtige niet belet heeft om haar bezwaarschrift uitvoerig te motiveren en op inhoudelijk vlak pertinent verweer te voeren. Belastingplichtige was zich terdege ervan bewust dat de specifieke passiefpost (“de schuld aan vader 12.726.048,52 EUR”) niet aanvaard werd voor de berekening van de erfbelasting. Er werd uitdrukkelijk opgegeven dat deze verworpen wordt. In haar bezwaarschrift lichtte belastingplichtige de schuld zeer uitvoerig toe en, hoewel dit volgens belastingplichtige niet nodig was, voegde zij talrijke documenten toe om de echtheid van de schuld te bewijzen, nl. kopie van de leningovereenkomsten, de bankuittreksels, de grootboekrekening R/C van de erflater bij V D, een verklaring van de vader (schuldeiser) die de openstaande schuld bevestigt (zie aangifte nalatenschap) en de inkomstenaangifte van de vader (schuldeiser) in India voor aanslagjaar 2020 waarin de lening aan erflater aangegeven werd. Belastingplichtige kan niet voorhouden onwetend te zijn geweest over de verwerping van deze passiefpost, noch kan zij voorhouden dat de toelichting op het aanslagbiljet haar niet in staat heeft gesteld om kennis te nemen van de aanslag en de overwegingen die hiertoe geleid hebben. Het is niet zo dat belastingplichtige pas inzicht heeft verworven over de wijze waarop de aanslag werd berekend na afhandeling van het administratief bezwaar.

Daarnaast moet erop gewezen worden dat belastingen van openbare orde zijn. Bijgevolg moet de rechter zelf, zowel in rechte als in feite, beslissen over het bestaan van de belastingschuld wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd door de vorderingen die door de partijen worden gesteld. Hierbij is de rechter niet gebonden door de juridische gronden waarop het bestuur zich bij het vestigen van de aanslag heeft gebaseerd en moet hij uitspraak doen over de gronden die het bestuur voor het eerst voor hem aanvoert ter verantwoording van de hefting. Hij kan tevens eigen juridische gronden aanvoeren om de aanslag te wettigen (vgl. Cass. 25 september 2020, F.18.0003.N, www.juportal.be). De omstandigheid dat het bestuur, bij de kennisgeving van het bestaan van een belastingschuld, nalaat om de belastingplichtige te informeren over de juridische gronden waarop de heffing steunt, ontslaat de rechter niet van zijn plicht om te onderzoeken of de heffing al dan niet wettig is op grond van de juridische motieven die tijdens het geding worden aangevoerd door het bestuur (vgl. Cass. 23 november 2023, F.20.0153.N, www.juportal.be).

In dit geding steunt VLABEL de aanslagen op artikel 2.7.3.4.1, eerste lid VCF. Dit was trouwens reeds zo in de administratieve fase, waar in de beslissing uitdrukkelijk gesteld wordt dat de toepasselijke wetsbepaling aan de hand waarvan moet worden geoordeeld of het passief kan worden opgenomen in de nalatenschap, artikel 2.7.3.4.1, eerste lid VCF betreft. In die zin is de vaststelling van VLABEL dat het gedinginleidend verzoekschrift inhoudelijk zeer grote gelijkenissen kent met het bezwaarschrift, wel dienstig. Het toont aan dat belastingplichtige toen reeds inzicht had over de wijze waarop de aanslag werd berekend, en niet pas inzicht heeft verworven na afhandeling van het bezwaarschrift. Hierna zal de rechtbank onderzoeken of de aanslagen wettig zijn op grond van artikel 2.7.3.4.1, eerste lid VCF.

De rechtbank besluit dat het middel niet kan worden aangenomen. De gebrekkige motivering in de toelichting op het aanslagbiljet van 1 april 2022 leidt op zich niet tot de nietigheid van de aanslag. Omwille van dezelfde reden is ook de aanslag van 8 april 2022 op zich niet nietig.

Over de verwerping van de passiefpost

VLABEL meent, op grond van artikel 2.7.3.4.1, eerste lid VCF, dat uit de stukken niet blijkt dat het om persoonlijke schulden van de erflater gaat. Volgens VLABEL is er in casu geen sprake van leningen tussen de vader van de erflater en de erflater zelf, maar gaat het om leningen tussen vennootschappen. Indien de erflater al een schuld zou hebben, heeft hij deze ten aanzien van de vennootschap V D BV, en niet ten aanzien van zijn vader, aldus VLABEL. Voorts is het voor VLABEL onbegrijpelijk dat, indien vader en zoon werkelijk de intentie hadden om leningen aan te gaan, zij de geldstromen via de diverse vennootschappen hebben laten lopen. Hierdoor ontstaan verbintenissen tussen vennootschappen. De schuld van het ene vermogen is niet automatisch een schuld van het andere vermogen, terwijl belastingplichtige het vermogen van een vennootschap ten onrechte gelijkstelt met het vermogen van een natuurlijk persoon, aldus VLABEL. VLABEL handhaaft het standpunt dat de passiefpost terecht verworpen werd.

Overeenkomstig 2.7.3.4.1, eerste lid VCF wordt als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner alleen het volgende aanvaard: 1° de schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan. Andere schulden dan de schulden, vermeld in artikel 2.7.3.2.7, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijkscontract dat de door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel worden niet beschouwd als schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan. 2° de begrafeniskosten.

Als op de dag van het overlijden bestaande schulden kunnen slechts worden beschouwd, de schulden die een zekere en definitieve last van de nalatenschap vormen (vgl. Cass. 20 maart 2014, F.12.0199.N, www.juportal.be).

Een schuld wordt slechts in het passief van de nalatenschap aanvaard indien de erfopvolgers het bestaan en het bedrag van die schuld bewijzen en, wanneer de administratie op aannemelijke wijze aanvoert dat een schuld reeds voor het overlijden kan zijn terugbetaald, zij tevens aantonen dat die schuld op de dag van het overlijden nog niet was voldaan; aangezien het nog niet terugbetaald zijn van de schuld een negatief feit betreft, volstaat het dat de erfopvolgers de waarschijnlijkheid van dat feit aantonen (vgl. Cass. 23 januari 2020, F.16.0140.N, www.juportal.be).

Onder bestaande schulden verstaat men alle verbintenissen waartoe de overledene ten dage van zijn overlijden gehouden was, ongeacht of het gaat om burgerlijke schulden, handelsschulden, bevoorrechte of niet-bevoorrechte schulden, hypothecaire of niet bijzonder gewaarborgde schulden. Onder “bestaande” schuld verstaat men echter ook, en dat is een absolute voorwaarde opdat de schuld in het passief van de nalatenschap zou kunnen worden aanvaard, dat de overledene er zeker en definitief moet toe gehouden zijn, dat wil zeggen dat de erfopvolgers de uitgave zullen moeten verrichten en dragen. (vgl. J. DECUVPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2021, nr. 2056, p. 774.)

In voorliggend geval oordeelt de rechtbank dat belastingplichtige de echtheid van de passiefpost wel degelijk aantoont. Belastingplichtige toont aan dat het om persoonlijke schulden van de erflater aan zijn vader gaat, en niet om schulden van vennootschappen.

Naast de stukken die belastingplichtige reeds in de bezwaarfase voorlegde worden in het kader van dit geding nog de volgende stukken voorgelegd: correspondentie met de bank X in de jaren 2018-2019-2020, een verklaring van de bedrijfsrevisor B M dd. 14 juni 2024 en een advies van professor H V dd. 18 juni 2024.

Op grond van het geheel van de voorgelegde stukken komt de rechtbank tot het besluit dat de leningen van vader aan de erflater aanvaard moeten worden als een passiefpost van de nalatenschap. Deze passiefpost werd ten onrechte verworpen.

Uit de leningovereenkomsten blijkt dat er telkens vier partijen waren (op twee uitzonderingen na, cf. voetnoot 1 op p. 3 van de laatste conclusie van belastingplichtige), namelijk (1) de vennootschap van de erflater, (2) de vennootschap van de vader, (3) de erflater als natuurlijk persoon en (4) de vader als natuurlijk persoon. Indien het enkel zou gaan om een verbintenis tussen twee vennootschappen, zoals VLABEL poneert, dan zouden er slechts twee partijen zijn en geen vier, zoals belastingplichtige met reden opmerkt. De erflater en diens vader ondertekenden de overeenkomsten telkens tweemaal, nl. enerzijds in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van hun resp. vennootschap en anderzijds als natuurlijk persoon. De erflater wordt in de overeenkomsten telkens aangeduid in een dubbele hoedanigheid, nl. als bestuurder van zijn vennootschap en als zoon van zijn vader. Bovendien werd in de overeenkomsten telkens uitdrukkelijk vermeld dat de geleende gelden getransfereerd worden van de vennootschap van de vader naar de vennootschap van de zoon, (maar) dat het hierbij gaat om een lening van de vader aan zijn zoon. Belastingplichtige geeft voor deze vierpartijen-structuur in haar conclusie een volstrekt logische en aanvaardbare verklaring.

De gelden die alzo getransfereerd werden naar de vennootschap van de erflater (V D BV), werden langs de passiefzijde van de balans van deze vennootschap geboekt als een schuld van de vennootschap ten aanzien van haar zaakvoerder, de erflater. Deze vordering in rekening-courant van de erflater op diens vennootschap werd in de aangifte van nalatenschap opgenomen bij het roerend actief en werd als dusdanig belast in de bestreden aanslagen. De rechtbank treedt belastingplichtige bij dat het bestaan van de rekening­courant essentieel is om de schuldstructuur te beoordelen, en aantoont dat de schuld wel betrekking heeft op het vermogen van de erflater. Deze vierpartijen-structuur werd bovendien gecontroleerd door de bank X die genoegen nam met de toelichting van partijen. Ook de commissaris-bedrijfsrevisor controleerde de leningovereenkomsten en hun boekhoudkundige verwerking werd telkens aanvaard. De vader van de erflater heeft, als schuldeiser van de toegestane leningen ten behoeve van zijn zoon, daarvan aangifte gedaan in zijn aangifte inkomstenbelasting in India. Deze aangifte dateert van voor het overlijden van de erflater en bevestigt aldus de juridische realiteit die door de leningovereenkomsten tot stand is gekomen. Daarnaast liet de vader van de erflater bij de aangifte van nalatenschap een verklaring als schuldeiser voegen waarin hij het bestaan van de schulden erkent en bevestigt. Ten slotte wordt de echtheid van de leningen mede ondersteund door het feit dat de vader ook aan zijn andere zoon (= de broer van de erflater) die eveneens bestuurder is in V D BV, op dezelfde wijze leningen heeft toegestaan.

De echtheid van de passiefpost “Schuld aan vader van overledene (persoonlijke lening): USD 15.518.152,02 (koers € 0,820075)” zoals opgenomen in de aangifte nalatenschap voor een bedrag van 12.726.048,52 EUR, is afdoende bewezen.

Ten slotte, en voor zoveel als nodig, stelt de rechtbank vast dat niet betwist wordt dat de schuld (12.726.048,52 EUR) nog bestaande was op de datum van overlijden van de erflater. VLABEL voert op geen enkel ogenblik aan dat de schuld reeds vóór het overlijden zou zijn terugbetaald. Bovendien werd de hiermee samenhangende (rekening-courant) vordering van de erflater op zijn vennootschap V D (opgenomen in de aangifte nalatenschap voor een bedrag van 10.521.887,49 EUR) door VLABEL in de bestreden aanslagen belast als actiefbestanddeel. Aldus werd door VLABEL aanvaard dat de vordering (10.521.887,49 EUR) nog bestaande was op de datum van overlijden van de erflater.

Het middel van belastingplichtige is gegrond. De bestreden aanslagen dienen ontheven te worden in de mate dat daarin geen rekening werd gehouden met de passiefpost “Schuld aan vader van overledene (persoonlijke lening): USD 15.518.152,02 (koers € 0,820075}” zoals aangegeven voor een bedrag van 12.726.048,52 EUR.