Begrippen genderbewust taalgebruik
Op deze pagina vind je de betekenis van een aantal (taalkundige) begrippen die vaak worden gebruikt in het kader van seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderbewust taalgebruik.
Begrippen genderidentiteit en seksuele oriëntatie
Hieronder vind je de betekenis van een aantal begrippen die vaak worden gebruikt in het kader van seksuele oriëntatie en genderidentiteit.
Als het in een bepaalde context relevant is om de genderidentiteit of de seksuele oriëntatie van een specifieke persoon te benoemen, kun je het best aan die persoon zelf vragen voor welke benaming die persoon een voorkeur heeft.
Termen als homoseksueel, transgender, intersekse enzovoort zijn taalkundig gezien zowel een zelfstandig naamwoord als een bijvoeglijk naamwoord. Het nadeel van zelfstandige naamwoorden als een homo of een transgender is dat ze personen lijken te reduceren tot één kenmerk. Wie dat wil vermijden, kan het best kiezen voor bijvoeglijke naamwoorden om de genderidentiteit of de seksuele oriëntatie van mensen te benoemen.
- Die organisatie zet zich in voor de rechten van homoseksuele personen.
- Bij ons werken een paar transgender collega’s / trans collega’s.
De term biseksueel wordt gebruikt om mensen te benoemen die zich seksueel en/of romantisch aangetrokken voelen tot mannen en vrouwen of om mensen te benoemen die op meer dan één gender vallen.
De term cis(gender) wordt gebruikt voor mensen van wie de genderidentiteit overeenkomt met het geboortegeslacht.
De term gay wordt gebruikt om mensen te benoemen die zich seksueel en/of romantisch aangetrokken voelen tot mensen van hetzelfde geslacht of met dezelfde genderidentiteit. Gay wordt in de praktijk vooral voor mannen gebruikt.
Het geboortegeslacht of de sekse heeft betrekking op lichaamskenmerken, zowel uitwendige (denk aan voortplantingsorganen) als inwendige (denk aan hormonen en chromosomen). Iemands biologisch geslacht wordt door een arts vastgesteld bij de geboorte, waarna het op de geboorteakte wordt genoteerd en in het verlengde daarvan in andere officiële documenten wordt overgenomen (zoals het paspoort).
De term gender verwijst in de eerste plaats naar het geheel van sociale en culturele kenmerken van een bepaald geslacht. Bij ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’ horen tal van specifieke kenmerken en eigenschappen die traditioneel met deze twee begrippen worden geassocieerd. Dat kan van cultuur tot cultuur of van land tot land sterk verschillen. Een voorbeeld is het dragen van een jurk, wat in de westerse cultuur traditioneel als iets typisch vrouwelijks wordt gezien, omdat mensen dat zo gewend zijn.
Daarnaast verwijst gender naar het geslacht waar een persoon zich het meest mee verbonden voelt of het geslacht waar iemand zich mee identificeert. Dat wordt ook wel genderidentiteit genoemd. Deze beleving kan tijdens de levensloop verschuiven. Genderidentiteit wordt steeds meer gezien als een spectrum waarbinnen niet alleen vrouwelijke en mannelijke genderidentiteiten, maar ook andere, non-binaire, genderidentiteiten bestaan.
De term homo(seksueel) wordt gebruikt om mensen te benoemen die zich seksueel en/of romantisch aangetrokken voelen tot mensen van hetzelfde geslacht of met dezelfde genderidentiteit. Homo(seksueel) wordt in de praktijk vooral voor mannen gebruikt. De term homofiel is verouderd.
De term intersekse wordt gebruikt om mensen te benoemen die zijn geboren met fysieke geslachtskenmerken die niet volledig passen binnen de definities van man en vrouw zoals de maatschappij die hanteert. De term interseksueel is af te raden. Intersekse heeft namelijk niets te maken met de seksuele oriëntatie van personen, maar wel met hun sekse of geboortegeslacht.
De term lesbisch wordt gebruikt om vrouwen te benoemen die zich seksueel en/of romantisch aangetrokken voelen tot andere vrouwen. In de praktijk komt ook het zelfstandig naamwoord een lesbienne voor. Het nadeel van zulke zelfstandige naamwoorden is dat ze personen lijken te reduceren tot één kenmerk, namelijk lesbisch zijn.
Afkortingen als lgbti en lhbti zijn overkoepelende termen voor mensen die lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender of intersekse zijn. In België is de Engelse afkorting lgbti (‘lesbian, gay, bisexual, transgender or intersex’) het gebruikelijkst.
Soms worden nog andere letters toegevoegd, bijvoorbeeld q (‘queer’), a (‘aseksueel’) en p (‘panseksueel’). Vaak wordt ook een plusteken toegevoegd. Dat verwijst naar iedereen die niet cisgender (‘een genderidentiteit hebbend die overeenkomt met het biologische geslacht dat bij de geboorte is vastgesteld op basis van de fysieke geslachtskenmerken’) of heteroseksueel is, en ook niet onder een van de genoemde letters valt.
Welke variant van de afkorting de voorkeur verdient, hangt af van de specifieke groepen waarover in een tekst wordt gesproken. Als een tekst bijvoorbeeld gaat over lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen, is het aan te bevelen om de afkorting lgbt of lhbt te gebruiken. Als een tekst betrekking heeft op één specifieke doelgroep, bijvoorbeeld intersekse personen of homoseksuele mannen, is een afkorting als lgbti niet nodig en kan het best alleen die specifieke groep worden genoemd.
De term non-binair wordt gebruikt om mensen te benoemen die zichzelf niet identificeren als man of vrouw.
De term panseksueel wordt gebruikt om mensen te benoemen voor wie gender geen rol speelt op het vlak van seksuele en/of romantische aantrekking.
Queer is een parapluterm voor mensen die zichzelf geen vaststaande genderidentiteit of seksuele geaardheid willen toekennen en zich afzetten tegen ‘hokjesdenken’. Sommige mensen gebruiken queer als overkoepelende term voor iedereen die niet heteroseksueel en/of cisgender is.
De term trans(gender) wordt gebruikt om mensen te benoemen van wie de genderidentiteit in meer of mindere mate verschilt van het geboortegeslacht.
Taalkundige begrippen
Hieronder vind je de betekenis van een aantal taalkundige termen die worden gebruikt in het kader van genderbewust taalgebruik.
Genderoverkoepelende benamingen zijn de-woorden met zowel een mannelijk als een vrouwelijk woordgeslacht of onzijdige woorden (het-woorden). Er kan geen vrouwelijke variant van worden afgeleid. Genderoverkoepelende benamingen worden gebruikt voor zowel vrouwen, mannen als non-binaire personen.
Enkele voorbeelden: afgevaardigde, collega, deskundige, diensthoofd, leerkracht, leidinggevende, ombudspersoon, ouder, parlementslid, partner, personeelslid, poetshulp, politiepersoon, staflid, verantwoordelijke, verpleegkundige.
Nieuwe genderoverkoepelende benamingen kunnen worden gevormd door samenstelling met woorden als persoon (bijvoorbeeld brandweerpersoon, camerapersoon) of door toevoeging van -e aan een tegenwoordig deelwoord (bijvoorbeeld reizende, lezende).
Verder is het mogelijk om de benamingen te combineren met een voor- of nabepaling die het werkdomein aanduidt, bijvoorbeeld administratieve werkkracht, commercieel afgevaardigde, hoofd communicatie, deskundige stedenbouw, verantwoordelijke magazijn.
Grammaticaal mannelijke benamingen zijn de-woorden met een mannelijk woordgeslacht. Sommige ervan hebben alleen een specifiek mannelijke betekenis en worden alleen gebruikt voor mannen.
Enkele voorbeelden: brandweerman, echtgenoot, poetsman, politieman, vader.
Andere grammaticaal mannelijke benamingen hebben zowel een specifieke als een generieke betekenis. Ze worden niet alleen gebruikt voor mannen, maar ook voor vrouwen en non-binaire personen of voor personen van wie het gender niet bekend of relevant is. Generiek gebruikte mannelijke benamingen hebben als nadeel dat ze vaak in eerste instantie een mannelijk beeld oproepen.
Enkele voorbeelden: administrateur-generaal, ambtenaar, burgemeester, burger, jurist, leerling, leraar, medewerker, minister, ombudsman, politieagent, psycholoog, secretaris, student, voorzitter.
Mannelijke benamingen kunnen in principe vervrouwelijkt worden, bijvoorbeeld jurist – juriste, ombudsman – ombudsvrouw, voorzitter – voorzitster. Sommige vrouwelijke vormen, bijvoorbeeld burgemeesteres of administratrice-generaal, komen in de praktijk weinig of niet voor, hoewel ze wel gevormd kunnen worden.
Grammaticaal vrouwelijke benamingen zijn de-woorden met een vrouwelijk woordgeslacht.
Enkele voorbeelden: brandweervrouw, echtgenote, juriste, leerlinge, lerares, medewerkster, moeder, ombudsvrouw, politieagente, politievrouw, poetsvrouw, psychologe, secretaresse, studente, voorzitster, vroedvrouw.
Grammaticaal vrouwelijke benamingen worden alleen gebruikt voor vrouwen, met uitzondering van vroedvrouw en secretaresse, die ook weleens voor andere genders gebruikt worden.
Nieuwe vrouwelijke benamingen worden meestal gevormd met -e, -ster en -vrouw.
Woordgeslacht is een eigenschap van zelfstandige naamwoorden. Het bepaalt onder meer de keuze van het bepaald lidwoord (de of het). Het Nederlands kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Het woordgeslacht van een woord komt niet altijd overeen met het gender waarnaar dat woord verwijst. Om naar vrouwelijke personen te verwijzen bijvoorbeeld, worden niet alleen vrouwelijke woorden gebruikt, maar ook onzijdige woorden (meisje, parlementslid) of mannelijke woorden (ambtenaar, minister).
Snel naar
Dit is een website van
Blijf op de hoogte
Elke twee weken vind je op vrijdag de nieuwsbrief van Vlaanderen Intern in je mailbox.